Inleiding
Met je gedrag geef je doorlopend inhoud en vorm aan je leven. Je kan je niet niet gedragen. Een bekend voorbeeld hiervan in de psychologie is het inzicht dat je niet niet kan communiceren.
Nu kan je onderscheid maken tussen enerzijds gedrag dat voortkomt uit banale drijfveren, zoals emotioneel beladen gedachten, of lichamelijke lustgevoelens. Dit gedrag wordt in dit verband gedreven genoemd. Anderzijds kan gedrag gericht zijn op de verwerkelijking van wat goed voelt en belangrijk voor je is. Gedrag dat verwerkelijkt wat je van belang acht, wordt hier ‘het juiste gedrag’ genoemd.
Gedreven gedrag komt voort uit opborrelende drijfveren. Deze ervaar je als een onvermijdelijke neiging om op een bepaalde manier te reageren. Ze worden door de omstandigheden opgeroepen. Iedereen ervaart voortdurend op steeds wisselende wijze aandrang tot gedreven gedrag. Je kan je neigingen niet voor zijn, maar wel kan je er sturing aan geven. Je kan eraan toegeven en er een vorm aan geven, maar je kan je ook afremmen of zelfs helemaal inhouden. Gedrevenheid is gericht op jezelf, op je eigenbelang. Al kan het natuurlijk zo zijn dat je belang niet werkelijk gediend zal zijn met specifiek gedreven gedrag.
Gedreven gedrag staat tegenover gedrag dat gericht is op de verwerkelijking van de richting die je op wilt in een bepaalde situatie. Voor zover dit ook werkelijk lukt, spreken we van juist gedrag. Juist gedrag ervaar je als waar en goed. Juist gedrag is de verwerkelijking van wat je in een bepaalde situatie belangrijk vindt en wat goed voelt. Met andere woorden, juist gedrag realiseert een waarde die je voor die bepaalde situatie kiest als richtlijn. Juist gedrag komt dus steeds voort uit een keuze voor een waarde in een specifieke situatie.
Gedrag is ofwel gedreven, ofwel gericht op wat belangrijk is. Gedreven gedrag kan op allerlei wijzen worden aangeduid, maar in elk geval niet als juist.
Ook al voel je je tot bepaald gedrag gedreven, toch hoef je daar niet aan toe te geven. In elke situatie kan je opnieuw bepalen wat je belangrijk vindt en met die overweging iets doen. Steeds opnieuw sta je voor de mogelijkheid om je te gedragen zoals je werkelijk wil, ook al voel je een andere neiging. En ook wanneer je gedreven gedrag vertoont kan je steeds de ommezwaai maken naar juist gedrag. Juist gedrag is altijd een mogelijkheid. Je kan jezelf vrijwel in elke situatie gedragen op een manier die bij je past en die waarachtig en goed is. Iemand die de indruk krijgt dat er geen weg voor hem ligt, ziet niet in wat het juiste is.
Juist gedrag is in elke omstandigheid een mogelijkheid, maar dat geldt ook voor de mogelijkheid om toe te geven aan minderwaardige drijfveren. Dat betekent ook dat je nooit klaar bent met het juiste gedrag. Elke situatie vraagt opnieuw om de inspanning daartoe.
Juist gedrag is steeds concreet, waarden zijn algemeen. Vorm geven aan wat je belangrijk vindt is dan ook een activiteit die nooit klaar is. Principes oftewel waarden vormen geen doel dat je kan bereiken, maar een richting waarin je je kan bewegen. Juist gedrag is de doelgerichte vormgeving van je gedrag in de richting die je werkelijk op wil. Wie gezond wil leven, zal hiertoe steeds opnieuw zich naar moeten richten en bepalen hoe dit uit te voeren. In de ene situatie laat je daartoe misschien iets staan, wat je in een andere situatie toch besluit te consumeren. Juist gedrag vraagt om een actieve betrokkenheid. Niet alleen zal je steeds richting moeten bepalen, maar dat ook op een specifieke manier moeten vormgeven.
Uit gerichtheid op wat je belangrijk vindt kan het juiste gedrag voortkomen, maar dat is niet vanzelfsprekend het geval. Een goede intentie is geen garantie voor juist gedrag. Dat kan alleen blijken in de realiteit. De keuze voor de richting die je op wil is een goed begin, maar ook weer niet meer dan het halve werk. Met de beste bedoelingen kan je de plank misslaan. Ook wat aanvankelijk juist leek, kan achteraf gezien dat toch niet zijn geweest.
Daar staat tegenover dat het niets afdoet aan de waarde van iemands intentie, wanneer zijn gedrag niet het juiste is gebleken. Misschien zou iemand met de kennis van nu in het verleden dingen anders hebben aangepakt. Dat doet niets af aan het feit dat hij het indertijd goed had bedoeld en zijn best had gedaan.
Hoe dan ook kan uitsluitend gedrag dat je intenties ook echt waarmaakt het juiste gedrag zijn.
Het kan sowieso niet steeds lukken om je juist te gedragen. Voor je het weet ben je het contact met je waarden al weer kwijt. Doorlopend zullen allerlei banale drijfveren opkomen en je een andere kant opduwen dan je eigenlijk wil. Dilemma’s worden nu eenmaal niet altijd werkelijk opgelost met een keuze voor wat je wil. Bovendien kan gedrag dat gericht is op een waarde verkeerd uitgevoerd worden. Achteraf kan bovendien altijd dat wat juist leek, het toch niet helemaal blijken te zijn geweest.
Of iets juist is geweest kan alleen maar blijken uit de feiten. Soms is dit direct duidelijk, maar niet altijd. Leiderschap tonen is in feite de moed hebben om het juiste te doen: Je doet wat belangrijk is in het vertrouwen dat het goed is om dat te doen, echer zonder dat je dat bij voorbaat zeker weet.
Kortom, niemand is in staat om permanent waar te maken wat hij eigenlijk zou willen. Ieders gedrag is soms juist, soms ook niet.
Juist gedrag roept weerstand op, bij jezelf innerlijk en ook bij anderen. Vanuit gewone drijfveer zal steeds verzet merkbaar kunnen zijn, bij jezelf en anderen. Het juiste gedrag vereist dan ook de bereidheid om te strijden voor wat je belangrijk vindt, niet in de laatste plaats met jezelf. Als het gaat om wat je belangrijk vindt, om je waarden, is het niet altijd goed genoeg om je best te doen. Soms zal je je uiterste best moeten doen.
Wat juist is hangt af van de context
Aan juist gedrag ligt noodzakelijk een vrije keuze ten grondslag voor hoe je het wil in de situatie waarin je je bevindt. Waarden en gedragingen zijn los van de context niet juist of onjuist te noemen. Wat een passende richting is, zal je in elke situatie opnieuw moeten bepalen. Het hangt af van de situatie waarin je je bevindt welke waarde je het beste voorop kan stellen om te volgen; en hoe je deze dient te verwerkelijken. Wat in de ene situatie belangrijk is, kan heel anders liggen in een andere situatie. Gedrag dat in een bepaalde omstandigheid het juiste is, kan dan ook misplaatst zijn in een andere. Soms is het bijvoorbeeld het juiste om mee te bewegen, soms is het beter om ergens tegen in te gaan. Dat kunnen moeilijke afwegingen zijn.
Wie een waarde doorzet zonder rekening meer te houden met de omgeving waarin hij zich bevindt, leeft in werkelijkheid een gewone drijfveer uit. Het kan dan misschien nog wel zo lijken dat er sprake is van een waarde als leidraad voor gedrag. Toch is er dan slechts sprake van een banale drang tot bepaald gedrag. De context is niet meer een bepalende factor voor wat er op dat moment toe doet, maar roept slechts drijfveren wakker. Schijnbaar juist gedrag is dan nog slechts het masker van egocentrische drijfveren.
Een voorbeeld: Iemand meent dat het eten van fruit zijn gezondheid dient. Op een gegeven moment wil hij daarom een appel gaan eten. Hij bevindt zich echter in een feestelijk gezelschap dat op het punt staat thee met gebak te gaan nuttigen. Hij heeft op zichzelf niets tegen thee met gebak, maar toch wil hij nu zijn appel eten. Want dat is gezond en dat is dus wat hij nu wil. Dat is waarschijnlijk toch niet het juiste te noemen.
Gedreven gedrag roept vanzelf de rechtvaardiging daarvan bij je omhoog. Wat eigenlijk krom is, kan je dan ook altijd recht praten. Zo kan je jezelf voorhouden dat je bedoelingen goed zijn, zelfs al besef je dat het misschien niet helemaal in de haak is wat je doet. Een bekend spreekwoord luidt niet voor niets. “De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen”. Goede bedoelingen zijn niet altijd wat ze lijken en niet altijd van waarde. Onder het masker van de beste bedoelingen kan een gedrevenheid schuil gaan die toch uiteindelijk slechts op het eigenbelang gericht is.
Het onderscheid tussen gedreven en juist gedrag kan soms moeilijk te maken zijn. De aap komt echter uit de mouw zodra blijkt dat iemand alleen maar op zichzelf gericht is.
De vruchten die je plukt
Wat juist is om te doen of te laten, kan dat uiteindelijk alleen zijn als je dat ook werkelijk wil; als je dat ondanks weerstand wil uitvoeren. Ook al kan het juiste schijnbaar weinig opleveren, of zelfs enigermate tegen je belangen in gaan. Wie bijvoorbeeld uit vrije keuze iets met een ander deelt, heeft zelf minder. De vruchten van juist gedrag stijgen echter boven je directe eigenbelang uit. Het delen met een ander is op zichzelf belonend en bevredigend.
Daar staat tegenover dat bepaalde belangen van jezelf prima gediend kunnen zijn met gedrag dat voortkomt uit een egoïstische drijfveer. Gedrevenheid kan heel goed in je persoonlijke voordeel werken. Daarmee wordt het echter nog niet juist wat je doet.
Gerichtheid op wat je belangrijk vindt is op zichzelf bevredigend. Het kan echter ook enigszins pijnlijk zijn, door de innerlijke weerstand die er in meer of mindere mate door kan worden opgeroepen. In hoeverre iets juist is, is onafhankelijk ervan of de consequenties prettig zijn of niet. Iemand kan een speech geven om een ander te eren, ook al vindt hij het geven van speeches in het algemeen bijzonder onaangenaam. Speechen is in die specifieke situatie wellicht toch bevredigend om te doen. Vervolgens kan hij daar misschien allerlei lof voor ontvangen, wat ook prettig zal zijn. Of kritiek die niet prettig is. Dergelijke prettige of onprettige consequenties zijn in principe geen criterium voor de juistheid van iemands handelen.
Acht componenten van gedrag
Onder gedrag worden alle gedragingen verstaan die van je uitgaan en waar je een andere keuze bij kan maken. Aan je gedrag als geheel kan je allerlei soorten sub-gedragingen onderscheiden. Er zijn allerlei indelingen mogelijk. Hieronder zullen acht componenten van gedrag worden beschreven, die gezamelijk je gedrag als geheel uitmaken. Conform deze indeling kan je stellen dat je gedrag acht aspecten heeft die in een voortdurend samenspel het geheel van je gedrag vormen. In de psychologie worden deze sub-gedragingen ook wel ‘uitvoerende functies’ genoemd. (Voor de volledigheid zij hierbij opgemerkt dat in de literatuur allerlei soorten indelingen van uitvoerende functies vigeren. Hierop wordt in dit boek niet nader ingegaan.)
De verschillende componenten van gedrag die hier worden gehanteerd zijn de volgende:
- Het vormen van denkbeelden en ideeën.
- Het nemen van besluiten
- Het communiceren van boodschappen
- Het voltrekken van handelingen
- Het vormgeven van wat je doet
- Het je richten op een doel
- Het leren van je ervaringen
- Het reflecteren op je ervaringen
Al met al is er in elke situatie en op elk moment sprake van:
- Een beeld, dat je je ergens van vormt.
- Een besluit dat je neemt.
- Een boodschap die van je uitgaat.
- Een handeling die je voltrekt.
- Een vorm die je ergens gewoon aan bent te geven.
- Een doel waar je op bent gericht.
- Een leerervaring die je beïnvloedt.
- Een reflectie ergens op.
Besef van deze acht gedragingen maakt het mogelijk om gedifferentieerd je doen en laten in beeld te brengen. Je geeft daarmee richting aan vragen naar je eigen gedrag en dat van anderen. Het besef van elk van deze gedragingen, maakt bijvoorbeeld gerichte vragen mogelijk als:
- Klopt het wat ik denk, zie ik het goed? (Beeldvorming)
- Wat is mijn oordeel? Waar ga ik toe over? (Besluitvorming)
- Wat zeg ik eigenlijk? Welke boodschap gaat van mij uit? (Communicatie)
- Wat ben ik aan het doen en wat ga ik doen? Is mijn gedrag passend en welke consequentie kan ik ervan verwachten? (Handeling)
- Wat is voor mij het normale in deze situatie? Hoe wil ik deze situatie in principe vormgeven? (Vormgeving)
- Wat is het doel van wat ik doe of wil doen? Wat denk ik ermee te bereiken? (Doelmatigheid)
- Wat leert me de ervaring? Wat heb ik geleerd? (Leren)
- Wat is het juiste? Waarom? Weet ik het zeker? (Reflecteren)
Hieronder zal een nader beeld geschetst worden van deze 8 componenten van gedrag.
1. Beelden (voorstellingen) en gedachten vormen
Interpretaties en beelden van de realiteit vorm je doorlopend. Het maakt veel uit of je ideeën over de werkelijkheid kloppen, of dat ze er helemaal naast zitten. Het is daarom van het grootste belang om tot beelden, indrukken, gedachten, waarnemingen te komen, die de werkelijkheid zo zuiver mogelijk weerspiegelen.
De inhoud van je waarnemingen en gedachten wordt mede bepaald door de toestand waarin je je bevindt. Je beeld- en gedachtevorming zal worden gekleurd door de drijfveren die je aanjagen. Dit kunnen emoties zijn. Wie door boosheid wordt meegesleurd, zal overal aanleiding zien tot meer boosheid. Achterdocht kan er toe leiden dat iemand overal vijandschap waarneemt, waar die feitelijk niet is. Enzovoort. Deze emoties zijn als de lenzen waardoor je kijkt en vormen je observaties en gedachten mee. Dit geldt voor alle drijfveren waar je je door laat leiden.
Je denkbeelden kunnen dan vooral je eigen toestand weerspiegelen en minder de werkelijkheid. Daardoor kan je dingen helemaal verkeerd gaan zien. Daar staat de mogelijkheid tegenover om te pogen tot juiste gedachten en waarnemingen te komen. Ook al kan die keuze voor waarheid en werkelijkheid juist weerstand oproepen. Je partner heeft je bijvoorbeeld wat te zeggen. Het is misschien niet wat je wil horen. Ondanks je weerstand wil je misschien toch nagaan of haar kijk ergens op klopt.
Echter ook wie rustig is en bereid tot het leren kennen van wat zich voordoet, kan tot gedachten en beelden komen die niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Wat bijvoorbeeld nu geldt als wetenschappelijk achterhaald, was ooit de basis van handelen. Nog niet zolang geleden slikten zwangere vrouwen het medicijn softenon tegen ochtendmisselijkheid, op aanraden van hun huisarts. Men dacht dat softenon een onschuldig goedje was voor de ongeboren vrucht. Heel veel kinderen kwamen echter als gevolg hiervan misvormd ter wereld.
2. Besluiten nemen
De tweede gedraging in dit verband betreft het besluiten ergens toe, het richting geven aan jezelf. Dat kan allerlei vormen aannemen. Je kan besluiten iets uit je hoofd te zetten; je kan besluiten wat je oordeel ergens over is en wat je ergens van vindt; je kan besluiten iets te gaan doen of het juist te laten; ergens in mee te bewegen of juist ergens tegen in te gaan, etc. etc. Zoals in het voorbeeld hierboven, is het een besluit om daadwerkelijk je partner te laten zeggen wat ze te zeggen heeft en het te overwegen.
Een oordeel onderscheidt zich van een denkbeeld. Je hebt bijvoorbeeld een afspraak om 14.00u met iemand. Hij komt om 14.05u opdagen. Hij is dus te laat. Dat is je beeld van de situatie. Hoe beoordeel je deze situatie en hoe ga je reageren? Misschien oordeel je dat de ander nu alweer te laat is, en dat het tijd wordt om eens wat te zeggen. Misschien vindt je 5 minuten over tijd prima en sta je er verder niet bij stil. In beide gevallen is er sprake van een besluit, van een oordeel. De vraag zal zijn wat het juiste besluit is.
Wat het juiste besluit is, kan je alleen vanuit jezelf bepalen. Wat juist is, laat zich niet afleiden uit de omstandigheden. Binnen die omstandigheden zal je moeten bepalen wat bij je zelf vindt.
Bijvoorbeeld laat je partner gedrag zien dat je niet aanstaat. Het kan passend zijn om beter gedrag te stimuleren en te hopen en te wachten hierop. Het kan echter ook een vorm van vermijding zijn om te blijven hopen en wachten terwijl je beseft dat er geen uitzicht is op verandering. Wat is het juiste? Het kan van belang zijn een antwoord op deze vraag te vinden.
Een besluit kan echt uit jezelf voortkomen, maar je kan je ook laten meevoeren of verleiden door omstandigheden of door mensen. Je besluit wordt dan gestuurd door de sterkste drijfveer, door wat het sterkste aan je trekt. Je neemt het besluit niet werkelijk zelf. Toch blijft er altijd sprake van een besluit, of je het nu werkelijk zelf neemt of niet. Gedrag waarbij geen sprake is van een besluit, bestaat niet. Ook een besluit dat half-bewust, niet weloverwogen wordt genomen, is een besluit. Ook al komt een besluit in een flits tot stand, zonder dat je goed beseft wat je doet. Je werkt altijd mee aan je eigen gedrag, je bent er zelf bij, hoe minimaal ook. Iets te laten gebeuren, de dingen op z’n beloop te laten is ook een besluit. Daarom ben je ook altijd verantwoordelijk voor je eigen gedrag.
Het vormen van een oordeel is een voorbeeld van iets waartoe je besluit. In elke situatie kan je jezelf afvragen wat je ergens van vindt. Je vindt bijvoorbeeld dat iemand iets goed aanpakt, of juist verkeerd. Het vormen van een oordeel houdt in dat je een standpunt inneemt. Ook voor deze gedraging geldt dat het onmogelijk is om geen positie in te nemen en niet te oordelen.
Een juist oordeel is een oordeel waar je echt achter kan staan. Het voelt als helemaal van jezelf èn het zegt voor je gevoel echt iets over datgene waarover je oordeelt. Je vindt niet alleen ergens wat van, je vindt dat dat ook echt zo is.
Een oordeel kan niet juist zijn, wanneer je oordeelsvorming geleid wordt door andere drijfveren dan waarden. Angst, afgunst, etc. kunnen niet tot een juist oordeel leiden. Zulke drijfveren zullen een oordeel aan je opdringen. Bijvoorbeeld kan iemand erg kwaad zijn en vanuit die toestand oordelen. Zijn oordeel zal dan vormgegeven zijn naar die kwaadheid. Je kan dan niet spreken van een werkelijk eigen oordeel, laat staan van een juist oordeel.
Over het vormen van een oordeel wordt tegenwoordig soms negatief geoordeeld. Niet oordelen wordt ook wel gezien als iets positiefs, als een teken van mindfulness, van acceptatie. Dat is ook zo voor zover je oordelen opvat als het plaatsen van mensen of dingen in hokjes. In dit boek wordt oordelen echter breder opgevat. Oordelen wordt hier beschouwd als een psychologische activiteit die onvermijdelijk en permanent plaats vindt. Die tot juiste oordelen kan leiden, maar natuurlijk ook tot overbodige, beperkende, of ongepaste oordelen.
Het kan bevrijdend zijn om tot een oordeel te komen en ergens iets van te mogen vinden. Daarentegen kan het vormen van een juist oordeel ook iets zijn waar je weerstand tegen ervaart. Het oordeel dat je partner echt te ver is gegaan, kan met zich meebrengen dat je daar consequenties aan zou moeten verbinden. Als je dat liever niet doet, kan het verleidelijk zijn om je eigenlijke oordeel uit de weg te gaan. Vanuit angst voor de consequenties kan je dan b.v. tot een milder, verzachtend oordeel komen.
3. (Non)verbaal communiceren
Je communiceert altijd en overal met jezelf en anderen. Je kan niet niet-communiceren. Er gaat altijd een boodschap van je uit en je ontvangt ook altijd boodschappen. In dit verband is er geen onderscheid tussen verbale – en non-verbale communicatie. Alles wat je doet in woord en daad heeft een aspect van communicatie in zich, naar jezelf en/of naar een ander. Iemand die een uitspraak doet tegen een ander, communiceert. Iemand die zwaait naar een ander communiceert. En ook wanneer iemand een ander negeert, heeft dat een boodschap in zich.
Het is niet altijd even duidelijk wat je communiceert, niet voor jezelf en ook niet voor degene aan wie je communiceert. Dat mensen onophoudelijk communiceren met elkaar, staat evenwel vast.
Net als alle andere gedragingen kan communicatie voortkomen uit drijfveren, maar ook uit waarden. Afgunst kan je drijven tot bepaalde negatieve uitspraken. De keuze voor een integere houding kan je daar juist van weerhouden. Onzekerheid kan er toe leiden dat je gaat hengelen naar complimenten. Wie dankbaar wil zijn voor wat hij heeft ontvangen, zal juist weer heel anders communiceren.
Wie vanuit een bepaalde drijfveer communiceert, kan dingen zeggen die duidelijk met die drijfveer overeenstemmen. Het kan echter ook zo zijn dat de boodschap iets heel anders suggereert, dan wat hem werkelijk drijft. Iemand kan bijvoorbeeld uit angst erg vriendelijk en voorkomend optreden. Wie echter gevoelig is voor de toestand van waaruit die persoon communiceert, kan echter nog een heel andere boodschap opvangen. Bijvoorbeeld ‘word alsjeblieft niet boos op mij’. Die onderliggende boodschap kan echter juist irritatie oproepen. Het kan voor beide partijen dan in eerste instantie onduidelijk zijn hoe het toch komt dat de ene partij zo schijnbaar vriendelijk doet, terwijl de andere partij er vooral geirriteerd door wordt.
Ook wie vanuit een bepaalde waarde iets probeert over te brengen, kan dat doen op een manier die niet juist blijkt te zijn. Je kan tenslotte met de beste bedoelingen iets zeggen wat onvoorzien voor die ander juist tegen het zere been is.
In alle gevallen van gedrag kan je alleen zelf bepalen wat het juiste is. Dat geldt ook voor de juiste communicatie. Een voorbeeld. Iemand aarzelt om ergens op terug te komen bij een ander. Leeft hij daarmee alleen maar zijn wrok uit en wordt het nog erger? Of zou het juist zijn boosheid laten oplossen en geeft hij de ander de kans om op hem in te gaan?
4. Handelen
Onder handelen wordt in dit verband elke waarneembare activiteit verstaan. Wat het ook is, je doet altijd iets. Er is altijd sprake van gedrag dat je kan omschrijven als een handeling. Ook ergens over nadenken, voor zover dit actief van je uitgaat, kan een vorm van handelen zijn. Zelfs niets doen is een vorm van iets doen.
Je kan je dus steeds afvragen: wat ben ik aan het doen? Waarom? Is het het juiste?
5. Vorm geven aan jezelf en je omgeving
De vijfde gedraging betreft de manier waarop je vorm geeft aan jezelf en je omgeving. Elke situatie waarin je je bevindt richt je in – en organiseer je op een bepaalde wijze. Er is steeds sprake van een werkwijze, van een bepaald patroon in je handelingen. Je poetst je tanden op een bepaalde manier, je ontbijt op een bepaalde manier, je gaat ergens naar toe op een bepaalde manier, je regelt je afspraken op een bepaalde manier, enzovoort. Met je buren ga je anders om dan met je collega’s en ook weer anders dan met je vrienden. Je kan daarbij weliswaar voortdurend je manier van doen veranderen, maar er is onvermijdelijk steeds sprake van een manier van doen, van een werkwijze. Met andere woorden, je handelt steeds naar een bepaalde gewoonte. Je kan niet jezelf of je omgeving niet vormgeven volgens een bepaalde manier van doen.
Wat de juiste manier is om ergens vorm aan te geven, is wat je normaal gesproken zou willen doen in die situatie. Steeds kan je aan elke gedraging en elke situatie onderscheiden wat de juiste manier van doen zou kunnen zijn.
Iemand komt bijvoorbeeld tot de conclusie dat hij teveel alcohol drinkt. Om tot een juist gebruik van alcohol te komen, zal hij zich een beeld moeten vormen van wat hij verstaat onder een juist juiste gebruik van alcohol. Wat is voor hem een normaal gebruik van alcohol. Elke dag maximaal twee glazen? Alleen in het weekend? Het juiste gebruik van alcohol voor die persoon is wat voor die persoon de juiste gewoonte is met betrekking tot het drinken van alcohol.
Zo is het met alle gewoontes die in je gedrag tot uitdrukking komen. De juiste manier waarop je je leven vormgeeft is zoals je dat gegeven de situatie normaal gesproken zou willen doen.
Daar staat een manier van doen tegenover, die voortkomt uit andere drijfveren dan wat je belangrijk vindt. Iemand vindt het belangrijk om op tijd te komen op een afspraak. Puntje bij paaltje laat hij zich echter steeds afleiden, stelt hij geen prioriteiten en komt dan ook uiteindelijk meestal te laat. Hij verwerkelijkt niet hoe hij vorm wil geven aan zijn afspraken. De manier waarop hij zijn afspraken nakomt, staat ver af van hoe hij dat normaal gesproken zou willen doen.
6. Doelen vormen
Ook het stellen van doelen en het gericht zijn op de verwerkelijking van doelen is een gedraging die zich permanent afspeelt. Alle gedrag is gericht op het halen van kleine of juist grote doelen. Een doelstelling kan ver in de toekomst liggen, maar ook dichtbij in het hier-en-nu. Hoe dan ook is er steeds iets waar op je gericht bent. Doelen ontstaan voortdurend, of je je er bewust van bent of niet. Je doet niet zomaar iets, je doet het met een doel. Ook voor doelmatigheid als gedraging geldt, dat je niet doelloos kan zijn. Zogenaamd doelloos gedrag kan bijvoorbeeld als doel hebben je te ontspannen.
Het realiseren van een doel kan gedreven worden door een gewone drijfveer. Iemand hengelt met bepaalde opmerkingen naar complimentjes. Een doel waar je door een banale drijfveer toe wordt gedreven, ligt buiten je. Dat wil zeggen, je kan je doel bereiken maar ook niet bereiken.
Anders wordt dit wanneer je gedrag wordt geleid door wat je belangrijk vindt. Iemand maakt bijvoorbeeld tijd vrij voor een ander vanuit een gevoel van verantwoordelijkheid. Zulk gedrag is dan niet alleen gericht op het halen van een doel, maar is ook een doel op zichzelf. Bij gedrag dat wordt getrokken door een bepaalde waarde is het proces van het handelen onderdeel van het doel geworden. Bijvoorbeeld bedankt de een de ander werkelijk voor een compliment. De bevrediging zit hem dan voor een belangrijk deel al in het bedanken zelf.
Wie een bepaald doel najaagt kan zich op een gegeven moment realiseren dat zijn doel niet haalbaar is. Bijvoorbeeld is de één boos op de ander. Die ander wil het graag bijleggen. Hij merkt echter dat er niet geluisterd wordt naar zijn kant van het verhaal. Hij concludeert dat het hem niet lukt om het conflict op te laten lossen. Dat kan tot de conclusie leiden dat hij zijn doel moet herzien. Al lukte het niet zijn oorspronkelijke doel te halen, toch was zijn poging om het conflict op te lossen op zichzelf al van waarde.
7. Leren
De zevende gedraging betreft het leren van je ervaringen. Je leert altijd van wat gebeurt of gebeurd is. Dat geldt zowel voor kleine dagelijkse gebeurtenissen, als voor grote eenmalige ervaringen. Het geldt voor wat je zelf meemaakt, maar ook voor wat je een ander ziet meemaken.
Wat je leert kan bepalend zijn voor toekomstige ervaringen. Wie ‘zijn lesje heeft geleerd’ komt daarmee in de toekomst verder. Wie zich daarentegen onvoldoende laat leiden door lessen uit het verleden, zal steeds in dezelfde valkuilen stappen.
Wat je van een situatie leert kan juist zijn, maar ook niet-juist. Dat wordt soms pas na verloop van tijd duidelijk. Iemand kan bijvoorbeeld in zijn jeugd hebben geleerd van zijn ouders dat boosheid altijd tot verwijdering en onbegrip leidt; en dat jezelf relativeren vanzelfsprekend leidt tot waardering. Na verloop van tijd kan evenwel duidelijk worden dat dit inderdaad geldt voor je ouders en sommige andere mensen, maar niet voor allemaal.
Iemand kan na een beangstigende ervaring met mannen en seksualiteit overmatig angstig blijven bij nieuwe ervaringen op dit terrein. Het is dan natuurlijk van belang zo’n ervaring emotioneel te verwerken. Daarnaast zal deze ervaring toch ook weer gecorrigeerd dienen te worden door nieuwe, betere ervaringen.
Leerervaringen kunnen steeds opnieuw worden gecorrigeerd door nieuwe leerervaringen. Het is een bekend voorbeeld dat piloten die een ongeluk hebben meegemaakt met hun vliegtuig, snel weer de lucht worden gestuurd.
Iedereen doet in de loop van de tijd levenservaring op. Van je ervaringen kan je leren hoe de dingen in elkaar zitten, en wat werkt en wat niet niet werkt. Je kan bijvoorbeeld alleen in de praktijk leren of een bepaald probleem praktisch kan worden opgelost; of dat een keuze nodig is om verder te komen.
Het is een kunst om van een situatie zodanig te leren, dat het geleerde je ten goede komt; en om te profiteren van lessen uit het verleden. In het algemeen is een belangrijke vraag om te stellen: ‘Gaat wat ik mij voorstel werken? Wat leert mijn ervaring mij?’ Daarbij komt het erop aan om te beseffen of je niet goed weet of iets gaat werken, of dat je dat ten diepste wel degelijk weet. Je ervaring kan je leren of het het waard is om het erop te wagen, of dat het beter is om er van af te zien.
Stel, je ervaart een conflict met iemand dat je graag zou willen oplossen. Je overweegt daartoe het gesprek aan te gaan. Je beseft echter dat je ervaring met deze persoon je leert dat deze gesprekken tot niets leiden. Het kan dan een verstandige conclusie zijn dat je er beter van af kan zien om een werkelijke verzoening na te streven. Je kan dan realistischer nagaan wat voor nu haalbaar is en je daarop richten.
8. Nadenken
De laatste gedraging in dit verband betreft het bij jezelf nadenken, over jezelf en je omgeving. Over al je ervaringen, waarnemingen, gedragingen enzovoort, vorm je min meer bewust en spontaan nadere gedachten. Je denkt over dingen na, maakt afwegingen, reflecteert, trekt conclusies, enzovoort. Hoe dan ook ontstaat onvermijdelijk een uitdijend en min of meer samenhangend geheel van gedachten.
Idealiter verloopt deze gedraging vrij en flexibel, als een ‘spelen met ideeën’. Een juiste manier van nadenken is realistisch èn maakt inzichtelijk hoe je kan verwerkelijken wat je wil. Juiste reflecties leiden ergens toe op een manier die bij je past.
Niet alle nadenken verloopt op de juiste wijze. Je nadenken kan gedreven raken. Het wordt daardoor inflexibel, laat niet vrij en leidt tot niets goeds. Er ontstaat slechts een egocentrisch perspectief, dat afgesneden is van wat je belangrijk vindt.
Een reflectie kan pas juist zijn, wanneer ze aansluit bij de realiteit èn bij wat jij belangrijk vindt om te verwerkelijken. Of een bepaalde reflectie juist is, kan je alleen toetsen aan de werkelijkheid. De inhoud alleen is niet doorslaggevend. Deze kan logisch lijken en voor de hand liggend, terwijl dat bij nader inzien toch niet zo is. Bijvoorbeeld kan de vraag ‘waarom doet hij dit?’ een goede vraag zijn; maar het kan ook een geïrriteerde of angstige, kortom niet-helpende en niet-juiste vraag zijn.
In het algemeen kan het stellen van de vraag naar het waarom een zinvolle en zelfs diepzinnige reflectieve activiteit zijn. Het kan echter ook zijn dat het vragen naar het waarom gedreven wordt door bijvoorbeeld gevoelens van machteloosheid. Door steeds naar het waarom te vragen hoef je niet tot je te laten doordringen dat iets is zoals het is. De waarom-vraag is dan een vorm van vermijding en leidt slechts tot zinloze reflecties. Het hangt er dus helemaal vanaf, of zo’n vraag de juiste is.
Een overweging kan ook logisch klinken en toch bij nader inzien niet juist zijn. Iemand zegt bijvoorbeeld: “Doordat ik vroeger zoveel gepest ben, heb ik nu weinig zelfvertrouwen.” Deze uitspraak komt waarschijnlijk niet voort uit rust en innerlijke vrijheid, maar wordt eerder gedreven door een bepaalde emotie. Je kan er ook niets mee. Ze geeft geen richting, maar maakt eerder rigide doordat ze versterkend terugwerkt op de onderliggende emotionele gedachten. De conclusie kan alleen maar zijn dat deze uitspraak niet helemaal waar en juist kan zijn. “Ik merk dat de gedachte, dat ik nu weinig zelfvertrouwen heb doordat ik vroeger ben gepest, me in beslag neemt. ” Deze uitspraak geeft inzicht èn wijst een weg. Bijvoorbeeld, dat het aan de orde is om mindful te blijven t.o.v. van deze gedachte. Daarom is hij meer waar.