Ga naar de inhoud

Steiners scholingsweg

De tekst hieronder werd gepubliceerd als artikel in het boekje Motief belicht… De wetenschap van de geheimen der ziel (pdf).

 

Inleiding
In boeken waarin Steiner bovenzinnelijke ervaringen beschrijft, zoals De wetenschap van de geheimen der ziel, stelt hij daarbij steeds dat iedereen deze zelf zou kunnen beleven. Alleen dient daartoe in voldoende mate een inwijding te zijn doorgemaakt in een hogere bewustzijnstoestand en in hogere kenvermogens. Ingewijden kennen niet alleen de slaap- en waaktoestand zoals gewone mensen, maar ook nog een derde bewustzijnstoestand. Zij is als een verhoogde waaktoestand op te vatten. Zoals je uit de slaap kan ontwaken, zo kan je ook uit het normale dagbewustzijn ontwaken in deze toestand van verhoogd bewustzijn. Deze toestand kunnen ingewijden oproepen bij zichzelf en er hun buitengewone ervaringen en inzichten in opdoen, aldus Steiner. Misschien kan je het vergelijken met de reflectieve toestand waarin je jezelf kan brengen door te kijken naar jezelf en je gedachten. Ook dan verandert je perspectief en kan je tot nieuwe inzichten komen.

Of Steiners esoterie op realiteit berust, kan je als niet-ingewijde niet weten. Je kan niet eens vaststellen dat je een niet-ingewijde bent, aangezien je helemaal niet weet of inwijding wel bestaat. Steiner zelf maant dan ook ertoe om onderscheid te blijven maken tussen wat je weet uit eigen ervaring en wat je weet van een ander. Zelf zou ik zeggen dat het van belang is om te beseffen wat je gelooft en niet te vergeten wat je niet weet.

Een onderdeel van Steiners latere gedachtengoed, vanaf ongeveer 1902, vormt de beschrijving van de manieren waarop je deze toestand van verhoogd bewustzijn bij jezelf tot ontwikkeling kan brengen. Hij duidt het geheel hiervan aan als een scholingsweg. De methode bestaat zowel uit studie, concentratie en meditatie, als ook uit een ethische vormgeving van je leven. Op de scholingsweg gaat het niet alleen om het nastreven van inwijding. Zoals bij elk ideaal dat doelgericht wordt nagestreefd, is het proces zelf óók het doel. Met andere woorden, elke stap op deze scholingsweg dient op zichzelf de moeite waard te zijn. Wie een oefening of meditatie alleen maar doet om te proberen daarmee verder te komen richting inwijding, zal weinig bereiken. Voor elke meditatie of oefening op zichzelf dien je gemotiveerd te zijn. Je moet er wat aan hebben, er wat uit kunnen halen. Dit is, wat mij betreft, niet anders dan voor de rest van Steiners esoterische gedachtengoed. Dat is voor mij interessant voor zover het óók wat te zeggen heeft over de werkelijkheid die voor mij direct toegankelijk is. Uit het volgende zal blijken dat Steiners esoterische scholingsweg veel te zeggen heeft over persoonlijke ontwikkeling. 

 

Vier eigenschappen
In het hoofdstuk Het kennen van hogere werelden (over de inwijding of initiatie) geeft Steiner een overzicht van zijn scholingsweg. Enkele fragmenten worden hieronder besproken.

 Centraal in de scholingsweg staat het ontwikkelen van een viertal eigenschappen of vaardigheden. Deze komen steeds opnieuw ter sprake in boeken waarin Steiner de scholingsweg beschrijft. Zoals in Theosofie en De trappen van het hogere bewustzijn. Steiner beschrijft dat het cultiveren van deze eigenschappen leidt tot de vorming van een bovenzinnelijk orgaan, het etherhart. Op Steiners uitleg hierover zal ik nu niet ingaan. Hoe dan ook heeft Steiner met deze eigenschappen het hart van persoonlijke ontwikkeling beschreven. Het betreft het volgende:

  1. Niet uitsluitend in een beleving of gedraging blijven hangen, maar ook naar jezelf kunnen kijken vanuit afstand. Een situatie waarin je opgaat, maakt een heel andere indruk dan wanneer je jezelf in de situatie vanuit rust kan zien staan. 
  2. Kijken naar jezelf maakt het mogelijk om tot een nieuwe inschatting te komen en je op een nieuwe manier te verhouden tot jezelf en anderen. Dat wil zeggen dat je kan ervaren hoe iets voor jou is en of je daar een ja of een nee bij beleeft. 
  3. Het oefenen van 6 specifieke vaardigheden. Steiner duidt deze aan als de nevenoefeningen, omdat ze centraal staan op de scholingsweg en je ze naast  (neven) eventuele andere oefeningen dient te doen.  
  • Controle over je gedachten: Je houdt je aandacht erbij en je laat je niet afleiden en verstrooien.
  • Controle over je handelen: je brengt gedisciplineerd tot uitvoering wat je jezelf opdraagt en laat je niet verleiden tot impulsiviteit of uitstelgedrag.  
  • Gelijkmoedigheid: Je laat gevoelens toe die je uit schaamte liever in jezelf zou verbergen voor jezelf en anderen. Zo breng je ze tot ontlading. Daarnaast rem je de expressie van emoties die met je aan de haal gaan en alleen maar groter worden naarmate je meer aan ze toegeeft.
  • Tolerantie: Je houdt oog voor wat positief en begrijpelijk is en geeft niet ongeremd toe aan egocentrische gevoelens en oordelen.
  • Onbevangenheid: je blijft leerbaar en niet-wetend ten aanzien van wat zich aan je voordoet. Je realiseert je in elke situatie wat je niet weet. Je houdt niet eigenwijs vast aan wat je meent te weten. Bijvoorbeeld kan je in gesprek met een ander steeds op een vraag komen, waar je bij voorbaat het antwoord echt niet op weet.
  • Harmonie: Je houdt vast aan je lijn en laat je niet zomaar daarvan afbrengen. Bijvoorbeeld laat je een vriendschap niet zomaar lopen bij de eerste de beste teleurstelling. Aanvankelijk omschrijft Steiner deze eigenschap nog als uithoudingsvermogen en vasthoudendheid. In later werk noemt hij het harmonie. Ter bevordering van deze eigenschap beveelt hij aan de overige 5 eigenschappen gegroepeerd aandacht te geven. Daardoor kan je ze ook beter volhouden. Bijvoorbeeld, tolerantie is niet goed mogelijk wanneer je niet óók je gevoel kan toelaten. Tenslotte kan je niet werkelijk begripvol blijven als je ondertussen je boosheid en verdriet opkropt. Andersom schiet je er weinig mee op om je boosheid en verdriet steeds maar voorop te stellen zonder ook maar enigszins begripvol te zijn voor een ander. 
  1. Vanuit een verlangen naar vrijheid niet uitsluitend een onwillekeurige drang uitleven die op enig moment in je woelt, maar daarentegen je richten op wat je belangrijk vindt. Dat vraagt erom dat je kan stoppen met wat niet werkt en keuzes kan maken en verwerkelijken. Het vraagt ook niet alleen een egocentrisch perspectief te kunnen innemen, maar ook dat van een ander. 

 

Chakra’s
De bovengenoemde zes vaardigheden brengt Steiner in verband met de hartchakra. Dit is een van chakra’s (ook wel lotusbloemen genoemd) die kunnen worden waargenomen in de verhoogde bewustzijnstoestand. Naast de hartchakra zijn er onder meer nog de keelchakra en de maagchakra. Ze worden zo aangeduid, omdat ze helderziend worden waargenomen in de nabijheid van die lichaamsdelen. Elke chakra of lotusbloem is een verbeelding van een specifiek aantal, onderling samenhangende psychologische activiteiten die zich onafgebroken afspelen in elk mens. Zoals denken, voelen, handelen, spreken, leren, etc. Aan elke chakra is een bepaald aantal bloemblaadjes waarneembaar. Aan de hart-lotusbloem zijn het er twaalf. Deze blaadjes representeren de genoemde psychologische functies. Net als voor de hartchakra beschrijft Steiner ook nog voor enkele andere chakra’s hoe je deze verder tot ontwikkeling kan brengen. Met zijn chakraleer beschrijft Steiner in feite een samenhangende psychologie.

Steeds is het aantal oefeningen dat Steiner beschrijft de helft van het aantal blaadjes. Zo zijn er de zes nevenoefeningen voor de twaalf-bladerige hartchakra. Dit verband legt Steiner als volgt uit aan de hand van de keelchakra. Deze heeft zestien blaadjes en kan met acht oefeningen tot ontwikkeling worden gebracht. “Van de zestienbladige lotusbloem’ waren acht bladen al eens in een vroegere ontwikkelingsfase van de mens ontwikkeld, in een oeroud verleden. Tot deze ontwikkeling droeg de mens zelf niets bij. Hij ontving haar als een gave van de natuur, toen zijn bewustzijn nog dromend, schemerig was. Op de toenmalige trap van de menselijke evolutie waren de bladen ook in werking. Maar deze werkzaamheid paste alleen bij die schemerige bewustzijnstoestand. Toen het bewustzijn later begon op te lichten, verduisterden de bladen en staakten ze hun werkzaamheid. De andere acht kan de mens zelf door bewuste oefeningen tot ontwikkeling brengen. Daardoor wordt de hele lotusbloem lichtend en beweeglijk. De ontwikkeling van ieder van de zestien bladen is nodig voor het verwerven van bepaalde vermogens. Maar zoals gezegd: de mens kan er slechts acht bewust ontwikkelen; de andere acht verschijnen dan vanzelf.”

Hoe kan je deze uitleg begrijpen? Ik interpreteer het zo dat de vroeger gevormde blaadjes gedreven gedrag representeren. De blaadjes die je zelf tot ontwikkeling kan brengen, staan voor vrij gekozen gedrag dat gericht is op waarden. Gedrag verloopt ofwel gedreven, ofwel vanuit gerichtheid op waarde. Gedreven is elke neiging tot gedrag die spontaan wordt opgeroepen door je actuele omgeving en in samenhang met je verleden. Je kan je gedrevenheid niet elimineren. Hooguit kan je het daaruit voortvloeiende gedrag bijsturen, afremmen, of je er juist aan overgeven. Echter, gedrag dat voortkomt uit gerichtheid op wat je belangrijk vindt is steeds een mogelijkheid om voor te kiezen. Elke psychologische functie verloopt dan ook in principe gedreven, maar kan ook naar een ideaal vorm gebracht worden. Je kan je bijvoorbeeld in je gedrag laten leiden door de sterkste prikkel van dat moment, maar ook jezelf ergens anders toe zetten. Ook al lukt het om je gedrag vorm te geven vanuit jezelf en wat je belangrijk vindt, dan nog zal je gedrevenheid zich kunnen laten gelden. Vandaar dat er voor elke chakra tweemaal zo veel blaadjes zijn als psychologische functies. Nog een voorbeeld, iemand veroordeelt sterk zijn boosheid over het gedrag van bepaalde anderen als iets wat zinloos en minderwaardig is. Af en toe dringt tot hem door dat dit oordeel hem niet echt helpt en ook niet terecht is. Toch kan hij dan nog een hele weg te gaan hebben, voordat deze veroordeling niet meer overheerst en hij tot een juist oordeel op dit punt komt. Wie zichzelf probeert te ontwikkelen, zal zich geconfronteerd zien met zijn oude neigingen. In de taal van Steiner: Als je ene helft van de blaadjes tot ontwikkeling brengt, verschijnt de andere helft vanzelf.

 

Het rozenkruis
Het proces van het werken aan jezelf beschrijft Steiner beeldend in een meditatie op het zogeheten rozenkruis. In deze meditatie kan je tot een beleving komen van het afsterven van het gedrevene en egocentrische in jezelf én van het opbloeien van het waardevolle en het ideale. In het beeld van een zwart houten kruis komt alles tot een einde wat je niet echt wilt en wat niet echt juist is. Tegelijkertijd groeien op het snijvlak van de balken zeven rode rozen in een cirkel. Deze representeren een zuiverheid, een menselijkheid die altijd mogelijk is.

Steiner heeft niet geschreven over de betekenis van deze zeven rozen. Je kan ze wellicht op verschillende manieren interpreteren. Zelf kan ik me een verband voorstellen met de zeven voorwaarden die Steiner stelde aan wie een esoterische scholing wil doormaken. In zijn boek De weg tot inzicht in hogere werelden gaf Steiner aan dat zo’n scholing vereist dat je in alle vrijheid kiest voor zeven specifieke waarden. Deze zeven waarden zijn het nastreven van gezondheid, het nemen van verantwoordelijkheid, het voelen van dankbaarheid, het vasthouden aan de keuzes die je hebt gemaakt, het je richten op de essentie van wie iemand is (en niet op uiterlijkheden), het tot in je gedachten integer zijn en, tenslotte, het gemotiveerd blijven voor wat je belangrijk vindt. Je kan je steeds opnieuw richten op deze waarden, óók op het moment dat een egocentrische drijfveer aan je trekt. Deels plaatst Steiner deze waarden tegenover zeven klassieke egocentrische drijfveren. Deze zijn beter bekend als de zeven hoofdzonden: lustigheid, hebzucht, vraatzucht (bodemloosheid), bozigheid, hoogmoed, afgunst, somberheid. Iedereen wordt permanent in meer of mindere mate aangedreven door deze drijfveren. Je hebt de vrijheid om je te laten gaan. Wie zich er niet door wil laten meesleuren, kan ze alleen overwinnen door andere keuzes te maken. Dat is niet altijd makkelijk. Bijvoorbeeld, geef je tijdens een gezellig avondje overmatig toe aan chips en alcohol, of blijf je omwille van je gezondheid bij wat je je hierover hebt voorgenomen? Laat je je houding tegenover een kennis bepalen door zijn afkomst of kan je gericht blijven op wie hij in wezen is of op hoe hij eraan toe is. Enzovoort. Zo sta je steeds opnieuw voor dilemma’s. Een leerling op de scholingsweg dient ze te overwinnen, of tenminste zich daarvoor in te zetten. Bezien in dit licht kan je de zeven rozen ervaren als symbool voor zeven waarden die opbloeien uit het zwarte houten kruis van overwonnen banale drijfveren.

Het kan troostend en inspirerend voelen om meditatief te verwijlen bij een beeld als het rozenkruis. Dat kan ertoe leiden dat dit beeld je kan motiveren juist op de momenten dat in je eigen functioneren er niet meer zoveel sprake is van een afsterven van het lagere en een verheffing tot het hogere. Dat kan helpen om op je pad te blijven. Steiner geeft aan dat meditatie op een symbool als het rozenkruis een hoger kenvermogen wekt. Namelijk het zogenaamde imaginatieve kennen. Geestelijke werkelijkheden worden daarbij innerlijk, helderziend waarneembaarbaar in de vorm van dynamische beelden. Deze noemt hij imaginaties. Imaginaties zijn een expressie van de geestelijke inhoud die ze representeren. De chakra’s zijn voorbeelden hiervan. Het duiden van deze beelden vraagt evenwel om een nog hoger kenvermogen, namelijk het inspiratieve kenvermogen, oftewel helderhorendheid. Inspiratief kennen wordt ook wel genoemd “het lezen van het occulte schrift”. Het imaginatieve kennen is als het waarnemen van de letters van dit schrift, het inspiratieve kennen is als het lezen ervan. 

Door te mediteren op een beeld als het rozenkruis oefen je de vaardigheden die je nodig hebt bij het imaginatieve kennen. Namelijk om actief een gedachtenbeeld op kunnen te roepen, erbij te blijven en er met je gevoel wat aan te beleven. Als onderdeel van Steiners scholingsweg komt het er dan ook op aan om zo veel mogelijk te beleven aan een beeld als het rozenkruis. Aan het kruis, het hout waar het van gemaakt is, aan de rozen, aan de rode kleur van de rozen, enzovoort. Het kost tijd en moeite om tot een beleving van zo’n beeld te komen. Het inspiratieve kennen oefen en wek je door stil te staan bij je eigen activiteit bij het opbouwen van het betreffende beeld. Voor het opwekken van je vermogen tot imaginatie en inspiratie komt het er niet op aan op welk symbool je mediteert. Het gaat om de activiteit van het mediteren zelf. 

Ten behoeve van het opwekken van hogere kenvermogens kan je je naast symbolen zoals het rozenkruis ook verdiepen in een zin uit een diepzinnige tekst zoals de Bijbel of in een enkel woord. Steiner bespreekt in De wetenschap van de geheimen der ziel als voorbeeld de uitdrukking ‘goedheid van hart’. Steeds gaat het erom, net als bij de meditatie op een symbool, de betreffende zin of het betreffende woord zo intens mogelijk te beleven.

Het vroege werk van Steiner

Voor het gaan van de scholingsweg beveelt Steiner in het bijzonder de studie aan van zijn vroege werk. Dit bestaat uit artikelen en boeken die hij schreef in de periode tot ongeveer 1902, voordat hij begon op te treden als geestelijk leraar. In Steiners vroege werk is geen sprake van een scholingsweg of van inwijding. Toch noemde hij het bestuderen van een boek als De filosofie van de vrijheid uit 1894 een zekerder en preciezer middel op de scholingsweg dan de bestudering van de beschrijvingen van het bovenzinnelijke in zijn latere werk.

De studie van zijn vroege werk spreekt je vermogen aan tot zintuigvrij denken, aldus de latere Steiner. Wat houdt dit in? In zijn vroege werk wijst hij met name op het vermogen om verbanden te leggen. Verbanden komen voort uit jezelf, ze zijn zintuigvrij. Je hebt met iemand afgesproken, maar hij verschijnt veel later. Wat is er aan de hand? Is er onderweg iets gebeurd? Was hij weer eens te laat vertrokken? Je brengt details samen tot een geheel, dat je zodoende begint te begrijpen en doorzien. Je laat je waarnemingen tot je doordringen, je leeft je in en je verheldert wat dit bij je teweegbrengt. Je kijkt naar je gedachten en zo ontstaat een nieuw perspectief. Je krijgt het gevoel dat je de werkelijkheid steeds meer gaat zien zoals ze is. Je waarnemingen worden als het ware doorzichtig, voorspelbaar en beïnvloedbaar. Het leren kennen van wat je ook maar waarneemt, wordt als een ontmoeting. Dat voelt dan niet alleen als het waarnemen van de essentie van de werkelijkheid, dat is het ook, aldus de jonge Steiner. Niet in de zin van het laatste woord ergens over, maar als een vorm van contact maken. Wanneer je kan inzien dat je je omgeving wezenlijk kan leren kennen, zal je meer geneigd zijn om op haar in te gaan. Daarom is dit inzicht van het grootste belang, zo benadrukt Steiner in alle fases van zijn leven. Het vraagt slechts om voldoende onbevangenheid, om dit te kunnen geloven. Het idee dat gedachten op afstand van de wereld, afgesloten in je hoofd, worden gecreëerd om te ordenen, noemt hij een te overwinnen vooroordeel.

Hierop voortbordurend betoogt Steiner dat je ook het wezenlijke van je eigen gedrag kan doorzien. Zodra je inziet waar je mee bezig bent, kan je jezelf beter bijsturen. Je kan sowieso in elke situatie steeds opnieuw een keuze maken voor een morele intuïtie, dat wil zeggen voor een waarde die de richting verwoordt die je op wilt. Dan wordt wat je doet, iets waar je gemotiveerd voor bent.

Over zijn vroege werk oordeelt Steiner in De wetenschap van de geheimen der ziel het volgende: “Deze boeken bewegen zich in het zeer belangrijke gebied tussen de wetenschap van de fysieke en die van de geestelijke wereld. Ze laten zien wat het denken kan veroveren wanneer het zich boven de zintuiglijke waarneming verheft, maar de weg van het geestesonderzoek nog vermijdt.” 

Dit is iets om bij stil te staan. Op zichzelf genomen geeft zijn vroege werk geen aanleiding tot de conclusie dat er iets wordt vermeden, integendeel. Zo schreef Steiner in zijn boek Goethes wereldbeschouwing uit 1896 nog het volgende – wat hij overigens weer verwijderde in een veel latere herdruk: “Het zal de opgave van een opmerkelijk geschrift zijn, de psychologische gronden bloot te leggen die Goethe ondanks de richting van zijn natuurstudies tot uitspraken brachten, die op een bij hem voorhanden geloof aan een persoonlijke god en aan een individueel voortbestaan wijzen.” Alleen al hieruit kun je opmaken dat de jonge Steiner niet alleen maar aan het vermijden was wat hij later alsnog te zeggen bleek te hebben. Het citaat roept vooral de vraag op hoe hij dit zo kon schrijven, gezien zijn latere uitspraken over deze thema’s. Wat zegt dit over zijn vroegere persoonlijkheid en gedachtengoed? Het zou de opgave van een opmerkelijk geschrift zijn over Steiner, om die vragen te verhelderen! Bij het beantwoorden ervan zouden niet alleen zijn filosofische uitlatingen kunnen worden betrokken, maar ook zijn meer persoonlijke. Bijvoorbeeld vulde de jonge Steiner ooit op een vragenlijstlijst “cognac en worst” in als antwoord op de vraag naar zijn favoriete drank en voedsel. Later in zijn leven stopte hij definitief met het drinken van alcohol. Het was voor hem zelfs uitgesloten dat leden van de Esoterische School, die hij binnen de Theosofische Vereniging leidde, alcohol nuttigden. Hij stelde dat alcohol hogere kenvermogens vernietigt en elk resultaat op de scholingsweg tenietdoet. Het eten van vlees door leden van de Esoterische School raadde hij hen af en zelf deed hij dat ook niet meer. Uitgaande van de latere Steiner en zijn antroposofie, kan de kennismaking met de jonge Steiner en zijn vroege werk verrassen! Het zal zo zijn dat hij ergens aan het vermijden was. Dat neemt niet weg dat zijn vroege werk ten opzichte van zijn latere antroposofie een heel eigen kijk op de wereld biedt. Dit blijkt met name wanneer je de eerste drukken van zijn vroege werk vergelijkt met latere, herziene herdrukken uit zijn antroposofische tijd. Zelfs in een relatief laat werk als Het Christendom als mystiek feit uit 1902 komt dit onderscheid duidelijk naar voren. 

Steiner bestempelde de studie van zijn antroposofie als de eerste stap op de scholingsweg. Uit het hierboven besprokene blijkt dat deze lectuur aan diepgang wint, wanneer je daarbij het eigene van zijn vroege gedachtengoed nagaat en zijn latere antroposofie beschouwt in het licht van zijn vroegere werk. De continuïteit in én het onderscheid tussen zijn vroege en latere werk komt ook mooi tot uitdrukking in de volgende uitspraak van Steiner zelf. Ook werpt zij licht op zijn scholingsweg: “Alleen die hand kan zegenen, die ooit tot een vuist gebald is geweest!”