Ga naar de inhoud

Rudolf Steiner over persoonlijke ontwikkeling

This page in English
Diese Seite auf Deutsch

 

Inleiding

Zoals vermeld in de inleiding heb ik bij het schrijven van dit boek steeds getracht een aantal bronnen tot hun recht te laten komen. Het betreft mijn jarenlange ervaring in het werken met cliënten; daarnaast de principes van de Acceptatie en Commitment Therapie (ACT) en die van Mentaliseren Bevorderende Therapie (MBT); en tenslotte het werk van de Oostenrijker Rudolf Steiner (1861-1925). Wat je in dit boek beschreven vind, is ook een uitwerking van zijn ideeën. Niet alleen omschreef Steiner de details van persoonlijke ontwikkeling, maar ook wist hij deze in een omvattende samenhang te brengen. Steiner integreerde in zijn werk ideeën die tot op heden binnen de psychologische literatuur verspreid over gescheiden functionerende stromingen te vinden zijn. Zo schreef Steiner reeds in 1893 precies zo over waarde- en doelgericht handelen, zoals 100 jaar later binnen gedragsanalyse gemeengoed werd. Ook de psychologische processen die mentaliseren vormgeven, werden reeds door Steiner scherp en samenhangend omschreven. Inmiddels is mentaliseren niet meer weg te denken als thema binnen de psychoanalytische literatuur. Bij Steiner zijn al deze thema’s reeds aan de orde. Aan de hand van citaten van Steiner zal in dit hoofdstuk een beeld worden geschetst van zijn visie. Daarbij heb ik de opbouw van dit boek aangehouden. De overeenstemming tussen de inhoud van dit boek en Steiners ideeën, wordt hierdoor wellicht inzichtelijk voor de lezer.

Ook bij andere stromingen sluit dit boek aan. Zo is bijvoorbeeld de manier waarop wordt gesproken met cliënten binnen motivationeel interviewen herkenbaar in het hoofdstuk over het maken van keuzes en het oplossen van dilemma’s. Aspecten van psychodynamische psychotherapie sluiten aan het op het hoofdstuk over leven in het nu. In het hoofdstuk over ‘het juiste gedrag’ wordt een indeling van gedragingen aangehouden die aansluit bij de literatuur over de executieve functies. Enzovoort. Op deze samenhangen wordt echter verder niet verder ingegaan. 

Rudolf Steiner

Rudolf Steiner leefde van 1861-1925. Geboren en getogen in Oostenrijk studeerde hij in zijn jonge jaren in Wenen natuurwetenschappen. Gedurende zijn hele verdere leven schreef en sprak hij in het openbaar over tal van onderwerpen m.b.t. kunst, wetenschap, religie en maatschappelijke vraagstukken. In 1892 promoveerde hij op zijn proefschrift ‘waarheid en wetenschap’. In 1893 publiceerde hij het boek ‘de filosofie van de vrijheid’. Hierin behandelde hij de vraag in hoeverre innerlijke vrijheid bestaat en hoe deze dient te worden opgevat. Ook in andere boeken en artikelen schreef hij analyses van het menselijk psychologisch functioneren. Daarbij benoemde hij de aanzet die mensen in allerlei opzichten aan zichzelf kunnen geven tot persoonlijke ontwikkeling richting innerlijke vrijheid. 

Steiners werk op het gebied van persoonlijke ontwikkeling heeft niet veel bekendheid gekregen. Aan zijn werk wordt niet of nauwelijks gerefereerd in wetenschappelijke literatuur. Hierbij speelt ongetwijfeld de wereldbeschouwing van Steiner een rol. Steiner betoogde namelijk dat het menselijk denken in feite een vorm is van waarnemen. Niet een zintuiglijke vorm van waarnemen, maar een geestelijke: In het denken wordt de inhoud van de wereld waargenomen. 

“Vooringenomenheid verspert de weg tot het inzicht dat het begrip van de driehoek dat mijn hoofd heeft begrepen, hetzelfde is als het begrip van de driehoek dat door mijn buurmans hoofd gevat wordt. De naieve mens houdt zichzelf voor de maker van zijn begrippen. Hij gelooft daarom dat iedere persoon zijn eigen begrippen heeft. De eerste eis die aan het filosofische denken moet worden gesteld, is dat het dit vooroordeel overwint. Het ene, universele begrip van de driehoek wordt niet tot een veelheid doordat velen het denken. Want het denken van deze velen is zelf een eenheid.”1

Steiner ging vanaf het begin van de twintigste eeuw zelfs nog een stap verder. Hij beschreef hoe de mens in zichzelf een objectief existerende geestelijke wereld bewust kan worden. Deze kan zich openbaren aan innerlijke waarnemingsorganen, wanneer deze eenmaal tot ontplooiing zijn gekomen. Dergelijke waarnemingsorganen laten zich ontwikkelen uit normale psychologische functies als denken, voelen en handelen. 

“In ieder mens sluimeren vermogens die hem in staat stellen zich inzicht te verwerven in hogere werelden. De mysticus, de gnosticus, de theosoof hebben het altijd al gehad over een zielewereld en een geestelijke wereld, die voor hen even werkelijk zijn als de wereld die met fysieke ogen te zien en met fysieke handen te bestasten is. Ieder die hen beluisert, kan te allen tijde zeggen: waar zij over spreken kan ik ook ervaren, zodra ik bepaalde krachten in mijzelf ontwikkel die nu nog in mij sluimeren. De kwestie is alleen hoe iemand te werk moet gaan om zuke vermogens in zichzelf te ontwikkelen. “2

Steiner schreef en sprak uitgebreid over een specifieke geestelijke scholing hiertoe. Het zal blijken dat deze scholing in essentie betrekking heeft op persoonlijke ontwikkeling richting innerlijke vrijheid en psychologische flexibiliteit. Steiner schreef hierover: 

“Indirect hangt de scholing natuurlijk in zoverre met levensvoorschriften samen, dat inzicht in het bovenzinnelijke zonder een bepaalde ethisch gerichte levenswijze onmogelijk of schadelijk is. Daarom is veel wat tot aanschouwing van het bovenzinnelijke leidt, tegerlijkertijd een middel tot een hoger staande levenswijze. Aan de andere kant leren we door het inzicht in de bovenzinnelijke wereld hogere morele impulsen kennen die ook voor de fysieke wereld gelden.”3

Steiners ideeën over deze scholing zijn geheel in overeenstemming met moderne wetenschappelijke literatuur over persoonlijke ontwikkeling. Deze conclusie wordt evenwel heden ten dage niet breed gedeeld. Sterker nog, de mogelijkheid dat Steiner een bijdrage heeft geleverd aan de psychologie wordt in de academische literatuur niet overwogen. Steiner wordt daarin vrijwel uitsluitend negatief beoordeeld of eenvoudig genegeerd. Een wetenschappelijke evaluatie lijkt echter niet werkelijk plaats te vinden. Wellicht is dit het gevolg van zijn filosofische uitgangspunten. Deze worden in de academische wereld verworpen. Vermoedelijk hierdoor treft zijn praktisch toepasbare ideeën hetzelfde lot, als ze al worden gekend.

Alhoewel aan Steiner niet wordt gerefereerd in de wetenschappelijke literatuur, zijn desalniettemin veel van zijn ideeën inmiddels gemeengoed geworden in wetenschappelijke literatuur over persoonlijke ontwikkeling en psychotherapie. Het kan zijn dat hij eenvoudig zijn tijd vooruit was en na verloop van tijd ook andere auteurs op dezelfde ideeën kwamen. Het lijkt me ook zo te kunnen zijn dat zijn werk wel degelijk wordt gekend en invloed heeft, evenwel zonder dat dit wordt benoemd door auteurs.

 

In de tekst hieronder zal aan de hand van citaten van Steiner een beeld worden geschetst van zijn kijk op persoonlijke ontwikkeling en innerlijke vrijheid. De samenhang tussen deze citaten en de overige inhoud van dit boek spreekt daarbij wellicht voor zichzelf. 

Innerlijke vrijheid als richting van persoonlijke ontwikkeling

Steiner meent dat elk mens het in zich heeft om te groeien richting innerlijke vrijheid. 

“In het waarnemingsobject mens is de mogelijkheid aanwezig zich om te vormen, zoals in de kiem van een plant de mogelijkheid ligt tot een volledige plant uit te groeien. De plant zal zich omvormen krachtens de objectieve wetmatigheid die in haar ligt. De mens blijft in onvoltooide toestand als hij niet het omvormingsmateriaal in zichzelf ter hand neemt en zich op eigen kracht transformeert. De natuur maakt van de mens slechts een natuurlijk wezen; de maatschappij maakt van hem een wezen dat volgens regels handelt; een vrij wezen kan hij zelf van zichzelf maken. De natuur laat de mens in een bepaald stadium van zijn ontwikkeling uit haar kluisters los; de maatschappij leidt deze ontwikkeling tot een bepaald punt verder; de ‘finishing touch’ kan de mens zich alleen zelf geven. Wie het standpunt van de vrije moraliteit inneemt, beweert dus niet dat de vrije geest de enige gedaante is waarin een mens kan existeren. Hij ziet in de vrije geest slechts het laatste ontwikkelingsstadium van de mens. Daarmee wordt niet ontkend dat het handelen volgens normen als stadium in de ontwikkeling terecht is. Het is alleen als absoluut moreel standpunt niet acceptabel. De vrije geest overwint de normen immers in die zin dat hij niet alleen geboden als motieven opvat, maar zijn handelen naar zijn eigen impulsen (intuities) richt.4

In de visie van de monist handelt de mens deels onvrij, deels vrij. Hij treft zichzelf als onvrij mens in de waarnemingswereld aan en hij verwerkelijkt in zichzelf de vrije mens. (…) Ieder van ons is geroepen een vrije geest te worden, zoals iedere rozenkiem geroepen is roos te worden.5

In zijn vroege werk is Steiner erop gericht te verhelderen wat innerlijke vrijheid en persoonlijke ontwikkeling in die richting inhouden. Hij ziet het als een mogelijkheid om steeds opnieuw een moment van onvrije gedrevenheid om te zetten in vrije doelgerichtheid naar wat je belangrijk vindt. Naarmate iemand hier beter in slaagt, functioneert hij vrijer, flexibeler. 

“Zichzelf als handelende persoonlijkheid te kennen, betekent dan: voor zijn handelen de adequate wetten, dat wil zeggen de morele begrippen en idealen als weten te bezitten. Wanneer wij deze wetmatigheid hebben ingezien, dan is ons handelen ook ons werk. De wetmatigheid is dan niet gegeven als iets dat buiten het object ligt waaraan de gebeurtenis zichtbaar wordt, maar als de inhoud van het object zelf dat een daadwerkelijke handeling verricht. Het object is in dit geval ons eigen ik. Heeft dit ik zijn handelen werkelijk, naar het wezen ervan, kennend doordrongen, dan voelt het zich tegelijk de beheerser ervan. Zolang dit niet plaatsvindt, staan de wetten die het handelen bepalen als iets vreemds tegenover ons, zij beheersen ons, wat wij doen staat onder de dwang die zij op ons uitoefenen. Wanneer deze wetten vanuit een dergelijke wezensvreemdheid gemetamorfoseerd worden tot het oereigen doen van ons ik, dan houdt die dwang op. Het dwingende is ons eigen wezen geworden. De wetmatigheid heerst niet meer over ons, maar in ons over het gebeuren dat van ons ik uitgaat. De verwerkelijking van een gebeuren krachtens een buiten de verwerkelijker staande wetmatigheid is een onvrije handeilng, de verwerkelijking ervan door de verwerkelijker zelf is een vrijheidsdaad. De wetten van zijn handelen kennen, betekent zich van zijn vrijheid bewust zijn. Het kenproces is, overeenkomstig onze uiteenzettingen, het ontwikkelingsproces naar de vrijheid toe. 

Niet al het menselijk handelen draagt dit karakter. In veel gevallen bezitten wij de wetten voor ons handelen niet als weten. Dit deel van ons handelen is het onvrije deel van onze werkzaamheid Daartegenover staat dat deel, waarbij wij ons in deze wetten volledig inleven. Dat is het vrije gebied. Alleen voorzover ons leven daartoe behoort, is het als een moreel leven te beschouwen. De omvorming van het eerste gebied in een gebied met het karakter van het tweede is de opgave van iedere individuele ontwikkeling, evenals die van de gehele mensheid. Het belangrijkste probleem voor al het menselijk denken is dit: de mens te begrijpen als een in zichzelf gegronde, vrije persoonlijkheid.”6

De betrokken waarnemer in jezelf

Een bekend fenomeen binnen de psychologie is de innerlijke gewaarwording in jezelf van een “waarnemend zelf” of een “zelf als agent’. Dat wil zeggen een “Ik” dat èn betrokken is, èn een waarnemer. Dit “Ik” wordt ervaren als onafhankelijk van de context. De gewaarwording van het “Ik” beschreef Steiner in vroeg werk nog als volgt: 

“Ik neem niet alleen andere dingen waar, ik neem ook mijzelf waar. De waarneming van mijzelf heeft in eerste instantie als inhoud dat ik het blijvende ben ten opzichte van de onophoudelijk komende en gaande waarnemingsbeelden. De waarneming van het ‘ik’ kan in mijn bewustzijn steeds optreden terwijl ik andere waarnemingen heb. Als ik een gegeven objet waarneem en mij daarin verdiep, ben ik mij vooralsnog alleen van dit object bewust. Daar kan echter de waarneming van mijn ‘zelf’ bij komen. Ik ben me da niet meer alleen van het object bewust, maar ook van mijn peroson, die tegenover dat object staat en het oberveert. Ik zie niet alleen een boom, maar ik weet ook dat ik het ben die hem zie.”7

In later werk benoemde Steiner dat wat als “Ik” wordt ervaren, in feite dient te worden beschouwd als een zelfstandig bestaand iets. 

“Want ieder mens heeft behalve zijn – laten we hem zo maar noemen – dagelijkse mens nog een hogere mens in zich. Deze hogere mens blijft zo lang verborgen tot hij wordt gewekt. En ieder kan deze hogere mens in hem alleen zelf wekken. […] Zolang iemand de vrucht van de innerlijke rust niet voelt, zal hij zichzelf moeten voorhouden dat hij met de ernstige en strenge naleving van de genoemde regel door moet gaan. […] De rust van de uitgespaarde momenten zal ook doorwerken in het dagelijks leven. In alle opzichten zal de mens rustiger worden, hij zal bij al zijn handelngen aan zekerheid winnen, zal niet meer door allerlei voorvallen uit zijn evenwicht kunnen worden gebracht. Langzamerhand zal de leerling zich als het ware steeds meer zelf leiden in paats van door de omstandigheden en door invloeden van buitenaf geleid te worden. Hij zal weldra merken wat voor krachtbron zulke uitgespaarde momenten voor hem zijn. Hij zal zich niet meer ergeren over dingen die hem vroeger ergerden; talloze dingen waar hij vroeger bang voor was, boezemen hem nu geen angst meer in. Een totaal nieuwe levensopvatting maakt hij zich eigen. Vroeger was het misschien zo dat hij slechts schoorvoetend aan bepaalde taken begon. Hij had gedachten als: ‘O, ik heb de kracht niet om het zo te doen als ik graag zou willen.’ Nu komt die gedachte niet meer in hem op, integendeel, nu denkt hij: ‘Ik zal al mijn kracht verzamelen om er het beste van te maken.’ En de gedachte die hem aan het weifelen zou kunnen brengen onderdrukt hij. Want hij weet dat juist die weifelmoedigheid hem tot een slechtere prestatie zou kunnen brengen, althans dat die weifelmoedigheid niets kan bijdragen tot een betere uitvoering van zijn taken. En zo wordt in de levensopvatting van de leerling de ene gedachte na de andere opgenomen die stuk voor stuk positief, vruchtbaar zijn voor zijn leven. Zij nemen de plaats in van gedachten die hem belemmerden en verzwakten. Hij begit zijn levensschip met vaste hand door de golven van het leven te sturen, terwijl het voorheen door die golven heen en weer werd geslingerd. 

Deze rust en zekerheid werken ook op de hele mens terug. De innerlijke mens groeit erdoor. […] Het is belangrijk te beseffen wat de draagwijdte van dit alles is. Want de ‘hogere mens’ in ons ontwikkelt zich voortdurend. Maar alleen door de beschreven rust en zekerheid wordt het hem mogelijk gemaakt zich overeenkomstig zijn eigen aard te ontwikkelen. De golven van het uiterlijke leven dammen onze innerlijke mens aan alle kanten in wanneer wij dat leven niet beheersen, maar erdoor beheerst worden. Wij zijn dan als een plant die gedwongen is in een rotsspleet te groeien. Ze kwijnt – tot ze ruimte krijgt. Voor de innerlijke mens kunnen geen krachten van buitenaf ruimte maken. Dat kan alleen de innerlijke rust die wij in onze ziel creëren. Uiterlijke omstandigheden kunnen alleen onze uiterlijke levenssituatie veranderen; de ‘geestelijke mens’ in ons kunnen ze nooit ofte nimmer wekken. Wie naar hogere kennis streeft, moet in zichzelf een nieuwe, een hogere mens geboren laten worden. 

Deze ‘hogere mens’ wordt dan de ‘innerlijke meester’ die met vaste hand de omstandigheden van de uiterlijke mens leidt. Zolang de uiterlijke mens de overhand en de leiding heeft, is de ‘innerlijke’ zijn slaaf en kan hij zijn krachten niet ontplooien. […] Zeker, in heel wat levenssituaties kost het veel kracht om momenten van innerlijke rust te scheppen. Maar hoe meer kracht daarvoor nodig is, des te belangrijker is ook wat er bereikt wordt. Bij de innerlijke scholing hangt alles ervan af of wij met alle inzet, met innerlijke waarachtigheid en onvoorwaardelijke oprechtheid als een vreemde tegenover onszelf, met al onze handelingen en daden, kunnen staan.”8

Zoals het “waarnemende ik” buiten tijd en ruimte staat, zo ontwikkelt het “persoonlijke ik” zich juist in de tijd en ruimte. Dit persoonlijke ik wordt ook wel het “conceptuele zelf” genoemd. Zoals Steiner de ervaring van het waarnemend zelf terugvoert op een zelfstandige entiteit, zo ook beschrijft hij ook het persoonlijke ik als iets wat op zichzelf bestaat. Van je persoonlijkheid kan je je los maken in de loop van de tijd. Je identificeert je er niet meer mee, ook al blijf je ermee verbonden. Deze van buitenaf aanschouwde persoonlijkheid noemde Steiner ook wel ‘de dubbelganger’. Je persoonlijkheid, het geheel van eigenschappen dat iemand heeft, je ‘dubbelganger’, is tevens een hindernis om de werkelijkheid waar te nemen zoals deze is. Tenminste zolang je in je dubbelganger ongereflecteerd opgaat. Het is zaak om de gewaarwording van de onvomaaktheid van je persoonlijkheid als een aansporing te ervaren om deze in de loop van de tijd te verbeteren, aldus Steiner.

“De mens ontwikkelt immers in de gewone fysieke wereld zijn ik, zijn zelfbewustzijn. Dit ik werkt nu als een centrum van aantrekking op alles wat bij de mens hoort. Al zijn neigingen, sympathieen, antipathieën, hartstochten, opvattingen, enzovoort, groeperen zich als het ware om dit ik. […] Met alles wat het op deze wijze aankleeft, moet het ik als eerste beeld voor de menselijke ziel treden, wanneer deze in de ziele-geestwereld opstijgt. Deze dubbelganger van de mens moet, volgens een wet van de geestelijke wereld, vóór al het andere als eerste indruk in deze wereld ovoor die mens optreden. […] In het fysiek-zintuiglijke leven neemt de mens slects zo veel van zichzelf waar als hij innerlijk, in zijn denken, voelen en willen, van zichzelf beleeft. Dit is echter een innerlijke waarneming; ze plaatst zich niet voor de mens, zoals stenen, planten en dieren dat doen.” 9

Kijken naar jezelf en naar je gedachten in het bijzonder

Het aanschouwen van je eigen gedachten beschouwde Steiner als een uitgangspunt voor persoonlijke groei. 

Terwijl het observeren van objecten en gebeurtenissen en het denken daarover heel gewone toestanden zijn, die voortdurend in mijn leven optreden, is de observatie van het denken een soort uitzonderingstoestand. […] Voor iedereen echter die in staat is het denken te observeren – en met een beetje goede wil is ieder normaal ontwikkeld mens daartoe in staat – is deze observatie de belangrijkste die hij kan doen. Want hij observeert iets dat hij zelf voortbrengt; hij staat niet tegenover een in eerste instantie vreemd object, maar tegenover zijn eigen activiteit.”10

“Wij moeten ons met bewustzijn en gevoel tegenover de idee kunnen plaatsen; anders worden wij door haar geknecht.”11

Hoe je hierbij te werk kan gaan beschreef Steiner als volgt: 

Waar de leerling nu naar dient te streven in die momenten van afzondering, is zijn eigen ervaringen en daden zo te bezien, zo te beoordelen, alsof hij ze niet zelf heeft beleefd of verricht, maar een ander. Stel dat iemand door een groot ongeluk is getroffen; hoe anders ervaart hij dit niet dan precies hetzelfde ongeluk dat een ander doormaakt? Niemand kan zeggen dat dat onterecht is. Dat ligt in de natuur van de mens. En zoals het met deze uitzonderlijke situaties is, zo is het ook met de alledaagse aangelegenheden van het leven. Wie een innerlijke scholingsweg gaat, moet de kracht zoeken om op bepaalde momenten als een vreemde naar zichzelf te kijken. Met de innerlijke rust van de beschouwer moet hij zichzelf benaderen.”12

Je verhouden tot jezelf en anderen

Zodra je je eigen denken aanschouwt en je eigen ideeen, creëer je een nieuwe waarneming. Zodra je je gaat verhouden tot de waarneming van je eigen denken, ontstaat ook een nieuwe verhouding tot de werkelijkheid. Je schat je omgeving, het gedrag van andere mensen, maar ook dat van jezelf, op een nieuwe manier. 

“Slaagt hij daarin, dan komen zijn perosoonlijke belevenissen in een nieuw licht te staan. Zolang hij ermee verweven is, zolang hij erin staat, is hij evenzeer verbonden met het onwerzenlijke als met het wezenlijke. Komt hij tot de innerlijke rust van het overzicht, dan scheidt zich het wezenlijke van het onwezenlijke. Verdriet en vreugde, iedere gedachte, ieder besluit zien er anders uit wanneer hij zo naar zichzelf kijkt. – Het is alsof je de hele dag in een stad hebt doorgebracht en het kleinste van even dichtbij hebt gezien als het grootste. Maar ’s avonds klim je op een nabijgelegen heuvel en overzie je alles in een keer. Dan vertonen de delen van de stad zich in andere onderlinge verhoudingen dan wanneer je er middenin staat.”13

De geringste handeling, iedere kleine daad is van betekenis in de grote huishouding van de wereld; het komt er alleen op aan zich van de die betekenis bewust te worden. Het gaat niet om onderwaardering, maar om de juiste waardering van de dagelijkse handelingen in het leven.”14

Je moet bij al je belevingen en handelingen de waarde voor ogen houden, die iets in samenhang heeft met een geheel.”15

Keuzes maken

In gedragsanalytische literatuur is inmiddels het onderscheid scherp omschreven tussen het kiezen voor een waarde enerzijds en het besluiten wat het beste is om te doen anderzijds. Zo staat in een standaardwerk over ACT het volgende: 

Om een precieze manier van spreken erover te hebben, noemen we het selecteren uit alternatieven gebaseerd op redenen besluiten. Besluiten worden uitgelegd, gerechtvaardigd, naar verwezen en geleid door verbale besluitvormingsprocessen zoals voorspellen, evalueren, van de voors en tegens. Om ergens waarde aan te kunnen toekennen, is het van kritisch belang  dat waarden niet worden verward met besluiten en oordelen – waarden moeten in plaats daarvan keuzes zijn. Een keuze is een selectie uit alternatieven die gemaakt kan worden met redenen (als redenen beschikbaar zijn), maar niet vanwege redenen. […] Keuzes zijn niet “vrij” in de zin van onbeïnvloed door de historie van een individu. In feite is het kiezen zelf een historisch gesitueerde handeling. Keuzes zijn “vrij” in die zin dat er geen dwang is, noch een “moeten” dat de keuze aandrijft.”16

In een populair zelfhulpboek legt dezelfde auteur (Steven Hayes) het als volgt uit: 

“Een keus is niet hetzelfde als een beredeneerd oordeel. Als je een oordeel velt, gebruik je je verstand en de evaluatieve vermogens ervan om verschillende mogelijkheden af te wegen. Afhankelijk van wat je wilt, kies je er daar één van. […] Waarden zijn geen oordelen. Waarden zijn keuzes. Keuzes zijn selecties tussen verschillende mogelijkheden die gemaakt kunnen worden terwijl er redenenen aanwezig zijn […], maar deze selectie is niet gemaakt om die redenen: ze wordt er niet door verklaard, gerechtvaardigd of eraan gerelateerd. Een keus is niet gerelateerd aan een evaluatieve verbale maatstaf. Anders gezegd: een keuzes is een gedefuseerde selectie tussen verschillende mogelijkheden. Het is iets anders dan een oordeel; een oordeel is een verbaal geleide selectie tussen verschillende mogelijkheden.”17

Steiner beschreef dit onderscheid tussen de keuze voor een waarde of een beredeneerd besluit tot gedrag op soortgelijke wijze in 1893: 

“De vrije geest handelt volgens zijn impulsen, dat zijn intuities die hij met zijn denken uit de totaliteit van zijn ideeënwereld selecteert. Voor de onvrije geest ligt de reden waarom hij een bepaalde intuïtie uit zijn ideeënwereld afzondert om er een handeling op te baseren, in de hem omringende waarnemingswereld, dat wil zeggen in zijn ervaringen tot nu toe. Hij herinnert zich voordat hij tot een besluit komt, wat iemand anders in een dergelijk geval heeft gedaan of als goed heeft bestempeld om te doen, of wat God voor zo’n geval heeft bevolen enzovoort, en dienovereenkomstig handelt hij. Bij de vrije geest zijn het juist niet deze eerdere ervaringen die hem tot handelen aanzetten. Hij neemt in feite een eerste besluit. Daarbij bekommert hij zich even weinig om wat anderen in zo’n geval hebben gedaan als om wat zij daarvoor hebben voorgeschreven. Hij heeft zuiver ideële beweegredenen om juist dat ene begrip uit de totaliteit van zijn begrippen en in een daad om te zetten.”18

Het maken van een keuze is niet een eenmalig proces. Innerlijke vrijheid houdt in dat je steeds opnieuw bepaalt wat van waarde is gegeven de situatie. 

“Wie het ethische principe van de welzijnsmaximalisering aanhangt, zal zich bij al zijn handelingen eerst afvragen wat zijn oogmerken daartoe bijdragen. Wie het ethische principe van de clulturele vooruitgang voorstaat, zal hetzelfde doen. Er bestaat evenwel een hoger principe, dat in ieder afzonderlijk geval niet van 1 bepaald ethisch doel uitgaat, maar aan alle ethische principes een bepaalde waarde hecht en zich in de concrete situatie steeds afvraagt welk ethisch principe in dit geval het belangrijkste is. Het kan voorkomen dat iemand in bepaalde omstandigheden het bevorderen van de culturele vooruitgang, in de andere omstandigheden het vergroten van het algemeen welzijn, in nog weer andere omstandigheden het dienen van het eigen welzijn als juist beschouwt tot motief van zijn handelen maakt. (…) De handeling wordt dus niet volgens een sjabloon van regels uitgevoerd en ook niet in reactie op een uiterlijke aanleiding automatisch verricht, maar zij wordt uitsluitend door haar ideele gehalte bepaald. Een dergelijke handeling veronderstelt het vermogen morele intuities te hebben. Wie het vermogen mist voor een concrete situatie het specifieke principe te ervaren, die zal het ook nooit tot een werkelijk individuele wil brengen.”19

Innerlijke vrijheid vraagt niet alleen om de keuze voor een waarde, maar ook om een beeld van de manier waarop die waarde kan worden verwerkelijkt gegeven de situatie; en om de vaardigheid dit uit te voeren. Steiner noemt dit morele fantasie en morele techniek. 

“De verbindende schakel tussen begrip en waarneming is de voorstelling […]. De onvrije geest beschikt van meet af aan over deze tussenschakel. Zjin motieven zijn van tevoren als voorstellingen in zijn bewustzijn aanwezig. Als hij iets wil doen, doet hij dat op de manier zoals hij het ooit heeft waargenomen of zoals het hem voor dit bijzondere geval is opgedragen. […] Zodra de impuls tot een handeling in een algemeen-ideële vorm aanwezig is (bijvoorbeeld: ‘je moet je medemensen goed doen’ of ‘je moet zo leven dat je je eigen welzijn optimaal bevordert’), moet in iedere situatie eerst nog een concrete voorstelling van de handeling […] worden gevonden. Bij de vrije geest, die niet door voorbeelden, niet door vrees voor straf en dergelijke gedreven wordt, is deze vertaling van het begrip in een voorstelling altijd noodzakelijk. 

Concrete voorstellingen produceert de mens vanuit het geheel van zijn ideeën in de eerste plaats met behulp van zijn fantasie. Wat de vrije geest dus nodig heeft om zijn ideeën te verwerkelijken, om zichzelf te manifesteren, is morele fantasie. Zij is de bron voor het handelen van de vrije geest. […]

Het morele handelen veronderstelt dus naast het vermogen om morele ideeën voort te brengen en naast de morele fantasie ook nog de vaardigheid om de waarnemingswereld om te vormen met inachtneming van haar wetmatige samenhang. Deze vaardigheid is morele techniek.”20

Het kan pijnlijk zijn om onder ogen te komen wat je drijft. Het kan dan moeilijk zijn te kiezen voor wat je werkelijk van belang vindt, d.w.z. voor een morele intuïtie of waarde. Een aanduiding van het dramatische karakter van deze ontwikkeling van onvrijheid naar vrijheid levert onder meer het volgende beeld, dat Steiner ontwikkelt.

“Stel je een zwart kruis voor. Laat dit een symbool zijn voor het vernietigde lagere van driften en hartstochten; en daar, waar de balken van het kruis elkaar kruisen, denk je je zeven rode, stralende Rosen in die in een cirkel gerangschikt zijn. Deze rozen dienen het symbool te zijn voor een bloed dat uitdrukking is voor gelouterde, gereinigde hartstochten en driften.”21

Dit beeld van zeven rozen op een zwart kruis geeft overigens ook een treffend beeld ervan hoe zeven waarden kunnen groeien uit zeven vormen van egocentrisch gedrag. Meer over deze zeven waarden en drijfveren komt hieronder nog ter sprake. 

Ook een ander aspect van de overgang van onvrij naar vrij gedrag beschreef Steiner. Namelijk de moeilijke toestand die iedereen kortere of langere tijd ervaart, wanneer hij besluit een halt toe te roepen aan een bepaalde rigide en gedreven gedraging. Binnen Acceptatie en Commitment Therapie wordt deze toestand ‘creatieve hopeloosheid’ genoemd. Je toestand is hopeloos, omdat je niet terug wil naar het oude, maar ook niet precies weet hoe verder te gaan naar iets nieuws. Toch is deze toestand ook creatief, doordat je energie niet meer wordt verbruikt aan je oude, onvruchtbare gedragingen. Steiner omschreef deze toestand als volgt in zijn boek Het Christendom als mystiek feit.

“Een mogelijkheid ligt hier, die vreselijk kan zijn. Het is dat de mens zijn gewaarwordingen en gevoelens voor de onmiddellijke realiteit verliest en dat er geen nieuwe zich voor hem opent. Hij zweeft dan als in leegte. Hij beleeft zich als afgestorven. De oude waarden zijn weg en er zijn geen nieuwe voor hem ontstaan. […] Maar dat is helemaal niet zomaar een mogelijkheid. Het wordt voor ieder, die hogere kennis wil opdoen, eenmaal werkelijkheid. […] Goed voor hem, als hij nu niet zinkt. Als er een nieuwe wereld voor hem opengaat. Ofwel hij vervaagt, ofwel of hij staat als een getransformeerd persoon voor zichzelf.”22

Het besluit te stoppen met gedrag dat voortkomt uit onvrije drijfveren veroorzaakt in zekere zin pijn. Je lichaam is nog ingesteld op gedrag dat je het nu bewust onthoudt. Steiner heeft dergelijke pijnlijke ervaringen beschreven en geclassificeerd in zijn boek Theosofie. Het valt buiten het kader van dit boek om op deze classificatie uitgebreid in te gaan. Om toch een idee te geven, volgt hieronder een kort citaat waarin Steiner de ervaring beschrijft die je opdoet bij het omvormen van één bepaald soort onvrij gedrag, namelijk driftmatig gedrag.

“Doordat dus de bevrediging onmogelijk is, wordt de begerigheid tot een toppunt gevoerd. Maar tegelijkertijd moet die onmogelijkheid de begerigheid geleidelijk doven. De brandende verlangens worden langzamerhand verteerd en de ziel ervaart dat de uitroeiing van zulke verlangens het enige middel is om het leed te verhinderen dat eruit moet voortvloeien.”23

Typische dilemma’s

In later werk formuleerde Steiner zeven samenhangende waarden. Tot een 

enkel woord teruggebracht betreft het gerichtheid op gezondheid, verantwoordelijkheid, dankbaarheid, vastbeslotenheid, oprechtheid, integriteit en gemotiveerdheid.

Ter illustratie van deze zeven waarden volgen hieronder enkele fragmenten van Steiners beschrijvingen hiervan. (De volgorde hieronder is enigszins veranderd om redenen die in dit verband niet van belang zijn.)

“[…] voorwaarde is dat de leerling streeft naar bevordering van zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hoe gezond iemand is, hangt in eerste instantie natuurlijk niet van hemzelf af. Maar ernaar streven de eigen gezondheid te bevorderen kan iedereen. 

[…] voorwaarde is zich te voelen als een deel van het gehele leven. […] En dan zal mij ook de voorstelling niet meer vreemd zijn dat ik slechts een deel ben van een gehele mensheid en medeverantwoordelijk voor alles wat er gebeurt. 

[…] voorwaarde is de ontwikkeling van een gevoel van dankbaarheid voor alles wat de mens ten deel valt. […] Wat hebben wij niet te danken aan de natuur en aan de andere mensen! 

Standvastigheid in het naleven van een eenmaal genomen besluit. Niets mag de leerling ertoe brengen van een eenmaal genomen besluit af te stappen dan alleen het inzicht dat hij zich heeft vergist.

Het doordringen tot de opvatting dat het eigenlijke wezen van de mens niet in het uiterlijke ligt, maar in het innerlijke. Wie zichzelf alleen beschouwt als een produkt van de buitenwereld, een resultaat van de fysieke wereld, kan in de geestelijke scholing niets bereiken. Zichzelf als een ziele- en geesteswezen te beleven is een uitgangspunt voor die scholing. 

De leerling moet zich tot de zienswijze kunnen opwerken dat zijn gedachten en gevoelens evenzeer van betekenis zijn voor de wereld als zijn handelingen. Onderkend moet worden dat het even verderfelijk is wanneer ik een medemens haat als wanneer ik hem sla.

Al deze voorwaarden moeten zich in een zevende verenigen: Het leven onophoudelijk op te vatten zoals de voorwaarden dat vereisen.”24

Steiner beschouwde de keuze voor deze waarden als een voorwaarde om tot  een persoonlijke ontwikkeling zoals hij die voorstond, te kunnen komen. 

Met de formulering van deze voorwaarden gaf hij in feite een inhoudelijke invulling aan het begrip ‘waarde’. Je kan zijn beschrijving van deze voorwaarden althans zo opvatten dat ze typeren wat gerichtheid op waarde inhoudt. Zo bezien is iemand die op een bepaald moment functioneert in lijn met een bepaalde waarde erop gericht om:

  1. Zijn gezondheid in acht te nemen.
  2. Verantwoordelijkheid te nemen voor de kring waarvan hij deel uitmaakt.
  3. Dankbaarheid te ervaren en tonen voor wat er is.
  4. In contact te blijven met wat in hemzelf omgaat of anderen. 
  5. Besluiten te nemen en door te zetten.
  6. Integer te blijven in het contact met anderen
  7. Gemotiveerd te blijven voor wat hij belangrijk vindt. 

Deze zeven voorwaarden vormen de dimensies van waarde. Gerichtheid op waarde is een samenspel van deze zeven dimensies. Met andere woorden, de inhoud van een moment van gerichtheid op een waarde wordt bepaald door de onderlinge verhoudingen van deze dimensies. Het ene moment zal bijvoorbeeld gerichtheid op wat gezond is overwegen, het andere moment gerichtheid op het belang van de mensen om je heen. Echter, steeds zal elke dimensie herkenbaar zijn wanneer iemand werkelijk een waarde volgt. Bijvoorbeeld kan gerichtheid op het belang van een ander kan ten koste gaan van je gezondheid. Wil echter ten volle sprake blijven van gerichtheid op waarde, dan zal ook bij gedrag dat de eigen gezondheid ondermijnt, toch nog sprake blijven gerichtheid op de eigen gezondheid. Iemand kan bijvoorbeeld zijn nachtrust opofferen aan de zorg voor een ander. Echter zonder daarbij het nastreven van nachtrust geheel te laten vallen. Zo geldt het voor alle keuzes die je maakt: Een bepaalde dimensie kan afwezig lijken, maar dat is slechts schijn. Bij gerichtheid op een waarde hebben alle zeven waardendimensies een aandeel in de sturing van gedrag.

Enkele van deze voorwaarden brengt Steiner in verband met te overwinnen drijfveren. Zo noemt hij in het kader van het streven naar gezondheid, dat lust geen doel op zich kan zijn. Verder brengt hij het besef dat je steeds een deel bent van een geheel in verband met de realisatie dat wat jij hebt ontvangen, niet naar een ander heeft kunnen gaan. Gerichtheid erop dat het wezenlijke van mensen ligt in hun innerlijk, stelt hij tegenover het najagen van uiterlijkheden, zoals uiterlijk succes of erkenning van anderen. Gerichtheid erop tenslotte, dat wat je denkt en voelt net zo relevant is als wat je uiterlijk doet, maakt volgens Steiner duidelijk dat haat niet minder problematisch dan fysiek geweld. Steiner lijkt kortom in zijn omschrijving van gerichtheid op gezondheid, verantwoordelijkheid, oprechtheid en integriteit tevens 4 drijfveren aan te duiden die bekend staan als vier van de zeven hoofdzonden namelijk: wellust, hebzucht, ijdelheid, afgunst. Het verband tussen de drie overige hoofdzonden (onmatigheid, razernij en traagheid) en de drie overige voorwaarden (dankbaarheid, vasthoudendheid en motivatie) ligt voor de hand. Zeven typische waarden komen zo te staan tegenover 7 typische drijfveren. Zo leidt tot Steiners beschrijving van 7 voorwaarden tot de formulering van 7 typische dilemma’s:

Je kan je uitleven in: Of je richten op: 

1. wellust gezondheid

2. hebzucht verantwoordelijkheid

3. onmatigheid dankbaarheid

4. ijdelheid / hoogmoed het innerlijke, het wezenlijke

5. razen of mokken te nemen of reeds genomen besluiten

6. afgunst integriteit

7. moedeloosheid het motiverende van je waarden

Functioneren vanuit jezelf

Steiner beschreef een aantal psychologische functies die doorlopend actief zijn in elk mens. Onder een psychologische functie kan je gedrag verstaan dat psychologisch functioneel is. Met andere woorden, gedrag dat een onderdeel van het geheel van je persoonlijk functioneren. Deze functies, zoals voorstellen, voelen, besluiten, communiceren etc. zijn spontaan actief. Je kan ze niet uitschakelen. Zoals bekend kan je bijvoorbeeld niet niet-communiceren. Zolang deze functies niet actief ter hand worden genomen, zullen ze functioneren conform je verleden en je actuele omgeving. Ze leiden dan als het ware hun eigen leven. Het is evenwel mogelijk deze functies tot ontwikkeling te brengen en onder je eigen regie te plaatsen. 

Alhoewel Steiner er meer onderscheidde, beschreef hij met name vier clusters van psychologische functies. Deze clusters hebben betrekking op: 

  • De harmonie of overeenstemming met jezelf en je omgeving die je kan bereiken.
  • De vorm en inhoud die je geeft aan je gedrag.
  • Het contact dat je aangaat met jezelf en je omgeving.
  • Je zintuiglijke ontvankelijkheid voor het hier-en-nu. 

Naarmate het meer lukt deze functies tot ontwikkeling te brengen zal je meer in harmonie met jezelf en je omgeving leven, zal je gedrag juister worden, zal je beter tot contact in staat zijn en zal je meer in het hier-en-nu aanwezig worden.

Overigens duidt Steiner deze clusters, in aansluiting op Oosterse tradities, ook wel aan als lotusbloemen. In deze traditie worden verschillende lotusbloemen van elkaar onderscheiden met elk een bepaald aantal bladeren. De bladeren van een lotusbloem symboliseren de afzonderlijke functies van het betreffende cluster. Steiner geeft aan dat steeds de helft van deze bladeren aan elke lotusbloem zelfstandig tot ontwikkeling kan worden gebracht. De andere helft ontwikkelt zich daarbij vanzelf mee. Een toelichting hierop heeft Steiner niet gegeven. Wellicht kan hij als volgt worden begrepen: Elk cluster omvat een omschreven aantal functies. Elk van deze functies is actief aan het Ik en kan bewust onder controle worden gebracht en gestuurd worden. Daarnaast kan elke functie ook van binnenuit het Ik zich voltrekken. Naarmate het lukt grip te krijgen op een functie die zich aan het zelf voltrekt, zal deze functie zich ook gaan manifesteren als uiting van het zelf. Wie bijvoorbeeld een meeslepend gevoel van verdriet ervaart en dit onder controle weet te krijgen, kan vervolgens merken dat onderliggend een ander gevoel vanuit hemzelf zich kan gaan manifesteren. Zoals misschien een gevoel van boosheid. Dit tweede gevoel ervaar je als afkomstig vanuit jezelf, terwijl het aanvankelijke gevoel meer wordt ervaren als iets wat buiten jezelf staat. Beide gevoelens zijn uitingen van dezelfde functie, maar de ene treedt pas naar voren zodra de andere onder controle is gebracht. Zo zijn er dus per lotusbloem steeds tweemaal zoveel bladeren als functies.

Elk cluster brengt Steiner in verband met bepaalde innerlijke belevingen die je kan hebben bij je omgeving. Naarmate een cluster beter functioneert, verscherpt zich de betreffende innerlijke waarneming van de uiterlijke omgeving. Deze innerlijke beleving ontwikkelt zich zodoende tot een psychologisch waarnemingsorgaan van je omgeving. Een verbeterd contact met jezelf en anderen zal bijvoorbeeld ertoe leiden dat je scherper kan onderscheiden in hoeverre iets of iemand warm of koud aandoet. Andersom is het ook mogelijk dat de betreffende waarnemingen verstoord raken, naarmate een cluster van functies minder goed functioneert. 

Harmoniëren met jezelf en je omgeving

Het nu volgende cluster dat Steiner in dit verband bespreekt, is het meest fundamenteel. De functies ervan heeft hij helaas slechts in tamelijk algemene bewoordingen geformuleerd. Ik interpreteer het als volgt. Dit cluster heeft betrekking op de mogelijkheid in algemene zin overeen te stemmen met jezelf en je omgeving. De drie functies in dit cluster die Steiner beschrijft zijn het vermogen om 

  1. zelf richting te bepalen (tot passende waarden te komen); 
  2. wat zich als een gegeven aan je voordoet te nemen zoals het is (te accepteren) 
  3. je vanuit jezelf neer te zetten (te verwerkelijken). 

Elk van deze drie functies hangt samen met de andere twee. Doorlopend sta je voor de opgave om voor het ene te kiezen, het andere te accepteren en in  lijn daarmee jezelf te verwerkelijken. Daarmee omschreef Steiner indertijd reeds wat nu in de moderne gedragsanalyse naar voren komt. Zoals 

dat het kiezen voor wat je belangrijk vindt, niet los kan worden gezien van de acceptatie van wat zich daarbij aan je voordoet en ook alleen zinvol is in samenhang met doelgericht gedrag. 

Tegenover zulke zelfsturing staat, zoals ook bij de andere clusters, de mogelijkheid deze functies op hun beloop te laten. Dit impliceert dan echter een toestand van onvrijheid.

“Het lichaam dient zo veredeld en gelauterd te worden, dat zijn organen tot niets dringen, wat niet in dienst van de ziel van de de geest gebeurt. De ziel dient door het lichaam niet tot begeerden en hartstochten gedrongen te worden, die in tegenspraak zijn met een zuiver en edel denken. Een vrije ziel, die in evenwicht tussen zinnelijkheid en geestelijkheid staat, moet de geestesleerling ontwikkelen. Hij moet het daartoe brengen, dat hij zich aan zijn zinnelijkheid kan overlaten, omdat deze zo gelauterd is, dat ze de macht is verloren, om hem naar beneden, naar zich toe te trekken. De geest dient echter niet als een slavenhouder met zijn plichtgeboden en wetten over de ziel te moeten heersen. Daarnentegen zal deze uit eigen vrije neiging die plichten en geboden moeten volgen. Niet als iets, waar ze zich met tegenzin naar voegt, dient de plicht boven de geestesleerling te zweven, maar als als iets, dat hij volbrengt, omdat hij daarvan houdt.”25

In contact zijn met jezelf en met anderen (mentaliseren)

Het cluster dat de mate bepaalt waarin je in contact staat met jezelf en anderen, omvat zes functies. Dit cluster laat zich als volgt tot ontwikkeling brengen:

“Het eerste dat de leerling in dit verband in acht neemt, is het regelen van zijn gedachtengang (de zogenaamde controle over de gedachten). Zoals de zestienbladige lotusbloem door ware betekenisvolle gedachten tot ontwikkeling komt, zo wordt de twaalfbladige lotusbloem gevormd door innerlijke beheersing van de gedachtenstroom. Rondfladderende gedachten, die niet zinvol, logisch, maar zuiver toevallig met elkaar worden verbonden bederven de vorm van deze lotusbloem. Hoe meer de ene gedachte uit de andere volgt, hoe meer het onlogische uit de weg wordt gegaan, des te meer krijgt dit zintuig zijn eigen specifieke vorm. 

[…] Als tweede gaat het erom dat hij dezelfde consequentie in zijn handelen brengt (controle van het handelen). Alle onbestendigheid, disharmonie in het handelen zijn verderfelijk voor de betreffende lotusbloem. 

Het derde is het aankweken van volharding. De leerling laat zich niet door deze of gene invloeden van een doel afbrengen dat hij zich heeft gesteld, zolang hij dit doel als juist kan beschouwen. 

[…] Het vierde is verdraagzaamheid (tolerantie) tegenover mensen, andere wezens en ook feiten. De leerling onderdrukt alle overbodige kritiek op hetgeen onvolmaakt, kwaadaardig en slecht is en probeert veeleer alles te begrijpen wat op zijn weg komt. Evenmin als de zon haar licht onthoudt aan het slechte en kwade, zomin onthoudt hij het zijn begrijpende belangstelling.[…] Hij beziet andere meningen niet alleen vanuit zijn eigen standpunt, maar probeert zich ook in de situatie van de ander te verplaatsen. – 

Het vijfde is de onbevangenheid jegens alle levensverschijnselen. Men spreekt in dit verband van ‘geoof’ of ‘vertrouwen’. […] Als hem iets wordt meegedeeld, zegt hij nooit ‘dat geloof ik niet’, omdat het in tegenspraak is met zijn mening tot nu toe. Hij is veeleer ieder moment bereid zijn mening, zijn opinie in het licht van een nieuwe mening te onderzoeken en te herzien. Hij blijft steeds ontvankelijk voor alles wat op zijn weg komt. 

Het zesde is dat de leerling zich een zekere evenwichtigheid in het leven (gelijkmoedigheid) eigen maakt. Hij streeft ernaar een gelijkmatige stemming te bewaren, of hem nu leed of vreugde overkomt. Het pendelen tussen ‘hemelhoog juichend, tot stervens toe bedroefd’ leert hij zich af. Ongeluk en gevaar vinden hem even gewapend als geluk en voorspoed.”26

De beschrijving hierboven betreffen in feite de gedragingen die, bij elkaar genomen, mentaliseren uitmaken. Mentaliseren als begrip is geconceptualiseerd in de jaren ’90 van de 20e eeuw. Elders in dit boek wordt er nader op ingegaan wat mentaliseren inhoudt. Het is interessant hoe scherp Steiner reeds 100 jaar geleden in het citaat hieronder reeds omschreef wat vandaag de dag bekend is als ‘mentaliseren van het affect’. 

“En als de mens niet meer op ieder genoegen en ieder verdriet, op iedere sympathie en antipathie zelfzuchtig reageert, zich egoïstisch gedraagt, dan wordt hij ook onafhankelijk van de wisselende indrukken uit de buitenwereld. Het genoegen dat je aan een bepaald ding beleeft, maakt je meteen van dat ding afhankelijk. Je verliest je aan dat ding. Iemand die zich in genoegen en verdriet verliest al naargelang de indrukken zus of zo zijn, kan de weg van het geestelijk inzicht niet gaan. Met gelatenheid moet hij genoegen en verdriet aanvaarden. Dan zal hij zich daar niet meer in verliezen; dan begint hij ze juist te begrijpen. Als ik mij aan een genoegen overgeef, wordt op het ogenblik van overgave mijn leven verteerd. Ik zou echter het genoegen alleen maar moeten gebruiken om het ding dat mij genoegen verschaft te leren begrijpen. Het moet mij er niet om gaan dat het ding mij genoegen verschaf: ik moet het genoegen beleven en door het genoegen het wezen van het ding leren kennen. Het genoegen moet voor mij slechts een bericht zijn dat zegt: in het ding is een eigenschap die in staat is genoegen te verschaffen. Deze eigenschap moet ik leren kennen. Als ik bij het genoegen zou blijven staan, als ik mij er helemaal door zou laten beheersen, dan ben ik het alleen maar zelf die zich uitleeft; maar als het genoegn slechts de gelegenheid vor een eigenschap van het ding te ervaren, dan maak ik door die ervaring mijn innerlijk rijker. Voor de onderzoeker moeten genoegen en ongenoegen, vreugde en verdriet de gelegenheid vorm daardoor hij iets over de dingen leert. De onderzoeker wordt daardoor niet ongevoleig voor genoegen en verdriet; maar hij verheft zich erboven, zodat ze hem de aard van de dingen kunnen openbaren. Wie zich in deze richting ontwikkelt, zal leren inzien wat voor leermeesters genoegen en verdriet zijn. Hij zal met ieder wezen meevoelen en daardoor de innerlijke aard ervaren leren kennen. De onderzoeker zegt tot zichzelf nooit alleen: o, wat lijd ik! of: wat ben ik blij! Maar altijd: wat zegt dit leed, wat zegt deze blijdschap? Hij geeft zich over om genoegen en vreugde uit de buitenwereld op zich te laten inwerken. Op die manier ontwikkelt zich in de mens een geheel nieuwe houding ten opzichte van de dingen. Vroeger liet de mens de een of andere handeling op de eenf of andere indruk alleen volgen omdat die indrukken hem blij maakten of ongenoegen verschaften. Nu echter laat hij genoegen en ongenoegen tevens de organen zijn waardoor de dingen hem zeggen wat hun eigen wezen is. Genoegen en verdriet worden van louter gevoelens in hm tot zintuigen waarmee de buitenwereld wordt waargenomen. […] Het oog kan het lichaam slechts dienen doordat het een zintuiglijke poort is voor specifieke indrukken; genoegen en verdriet zullen zich ontwikkelen tot ogen van de ziel, als ze niet langer alleen zichzelf laten gelden, maar de onbekende ziel aan de eigen ziel beginnen te openbaren.”27

Naarmate iemand dit cluster van zes eigenschappen ontwikkelt, zal hij een scherper gevoel ontwikkelen voor de warmte of koude die van contact met een ander uitgaat. Zoals je bijvoorbeeld een beleving van warmte al kan hebben wanneer iemand je oprecht vriendelijk bejegent. 

“Die waarnemingen kunnen bij benadering worden gekarakteriseerd als zielewarmte en zielekoude”28

Dit cluster plaatst Steiner ook nog in een breder verband. Hierbij betrekt hij ook het vermogen naar jezelf te kijken en zo tot onderscheid te komen van het wezenlijke versus het onwezenlijke van een waarneming; daarbij op waarde te schatten wat je waarneemt; en tenslotte ook het vermogen keuzes te maken voor wat je waar of waardevol vindt. Deze vier aspecten van psychologisch functioneren tezamen ziet Steiner als het middelpunt daarvan. 

Naast dit centrale cluster, beschrijft Steiner nog met name de volgende drie clusters. 

Leven in het nu met je verleden achter je

Het volgende cluster functies dat Steiner benoemt en in dit boek wordt uitgewerkt, heeft betrekking op het waarnemen van de werkelijkheid in het hier-en-nu. Het is tot op zekere hoogte mogelijk om in het hier-en-nu te leven, los van je verleden. Je zintuigen bewerkstelligen dan nog voornamelijk waarnemingen van je actuele omgeving en niet zozeer wat daarbij vanuit het verleden kan doorwerken. Onvermijdelijk echter dringt het verleden voortdurend door in de waarneming van het heden. De waarneming van het heden kan daardoor overmatig beïnvloed worden door het verleden. Dit vraagt er om dat je de werking van je zintuigen constant in de hand houdt. 

“De leerling moet iedere vorm van gedachteloos rondkijken en rondluisteren vermijden. Voor hem moet alleen bestaan waar hij oog of oor op richt. Hij moet zich oefenen om in het grootst mogelijke kabaal niets te hoeven horen als hij dat niet wil; hij moet zijn oog ongevoelig maken voor dingen waar hij niet speciaal naar kijkt. Hij moet zich in zijn ziel als het ware pantseren tegen alle onbewuste indrukken.”29

Steiner noemt in dit verband vijf aspecten van zintuiglijke waarneming in relatie tot ervaringen uit het verleden. 

1. Je gedachtengangen en associaties kunnen zich vormen naar de inhoud van je gedachten, maar ook geleid worden door oude emotionele lading. 

“Vooral aan het gedachtenleven zelf moet hij in dit opzicht zorg schenken. Hij stelt zich een gedachte voor de geest en probeert verder alleen te denken wat hij geheel bewust, in volle vrijheid aan die gedachte kan vastknopen. Willekeurige invallen wijst hij af. Wil hij de gedachte met een andere verbinden, dan gaat hij zorgvuldig na waar deze andere gedachte bij hem op is gekomen.”30

2. Je gevoelens kunnen je actuele verhouding ergens toe weergeven, maar ook vooral een reactie zijn op gerelateerde ervaringen uit het verleden.

“Wanneer hij bijvoorbeeld een bepaalde antipathie tegen iets heeft, bestrijdt hij die en probeert hij een bewuste relatie met het object in kwestie aan te gaan.”31

3. Je waarnemingen kunnen allerlei herinneringen oproepen. Deze kunnen als het ware het verloop van je denken, voelen en waarnemen in het hier-en-nu gaan bepalen. 

“Gewoonlijk zijn wij ons volstrekt niet bewust waardoor onze invallen, onze herinneringen worden beheerst en opgeroepen. Een voorbeel is het volgende. Iemand zit in de trein. Hij is in gedachten met iets bezig. Plotseling nemen die gedachten een andere wending. Hij herinnert zich iets van jaren terug en weeft dat door zijn gedachten van nu. Maar hij heeft helemaal niet gemerkt dat zijn blik uit het raam was gericht en daar op iemand viel die leek op een persoon die betrokken was bij de vroegere belevenis. Wat hij heeft gezien wordt hem helemaal niet bewust, alleen het gevolg ervan. Daarom denkt hij dat hem dit ‘vanzelf te binnen is geschoten”.32

4. Waarnemingen kunnen beladen raken en gevoelens van sympathie en antipathie oproepen die echter vooral met het verleden te maken hebben. 

“Iemand heeft bijvoorbeeld een afkeer van een bepaalde kleur; hij weet echter niet dat dat komt doordat een leraar die hem jaren geleden het leven zuur maakte, een jas droeg in die kleur. Talloze ilusies hebben een dergelijke achtergrond.”33

5. Waarnemingen worden idealiter ‘gemetaboliseerd’ opgenomen in het geheel van je denken en voelen. Onbewust opgedane waarnemingen kunnen echter in onverwerkte toestand, als onverteerde brokken, als een onecht-zelf, plaats innemen in je denken en voelen.

“Veel dingen laten een indruk in de ziel achter zonder dat ze in het bewustzijn worden opgenomen. Het volgende kan gebeuren. Iemand leest in de krant dat een bekende persoonlijkheid is gestorven. En nu beweert hij stellig dat hij ‘gisteren’ al een voorgevoel had van diens dood, terwijl hij toch niets heeft gehoord of gezien dat hem op die gedachte had kunnen brengen. En het is waar, als ‘vanzelf’ is ‘gisteren’ de gedachte bij hem opgekoen dat die persoon zou sterven. Alleen één ding heeft hij over het hoofd gezien. Een paar uur voordat die gedachte hem ‘gisteren’ door het hoofd schoot, was hij bij iemand op bezoek. Op tafel lag een krant. Hij heeft er niet in gelezen. Maar onbewust viel toch zijn oog op een bericht dat meldde dat de persoon in kwestie zwaar ziek was. Die indruk is hem niet bewust geworden. Maar het resultaat was het ‘voorgevoel.”34

Het juiste in je doen en laten

Tenslotte nog onderscheidt Steiner een cluster dat bestaat uit acht functies. Deze tezamen vormen de inhoud en vorm van je gedrag. Steiner geeft de volgende aanbevelingen t.a.v. de juiste vormgeving van deze functies. 

“Het eerste is de manier waarop de mens zich voorstellingen eigen maakt. […] Daartoe moet de leerling letten op zijn voorstellingen. […] Hij moet zijn hele gedachtenleven zo sturen dat het een getrouwe afspiegeling wordt van de buitenwereld. Zijn streven moet erop zijn gericht onjuiste voorstellingen uit zijn ziel te verwijderen. – 

Het tweede zieleproces betreft op soortgelijke wijze de besluiten van de mens. Hij behoort alleen na gegrond en grondig overleg tot iets te besluiten. Alles wat gedachteloos handelen is, alle onbeduidende activiteit dient hij verre te houden van zijn ziel. […] 

Het derde proces betreft het spreken. Alleen wat zin en betekenis heeft, dient over de lippen van de leerling te komen. […] Wat hij zegt is nooit zonder grond. […] 

Het vierde zieleproces is de beheersing van het uiterlijk handelen. De leerling probeert zijn handelen zo in te richten dat het bij dat van zijn medemensen en bij de gebeurtenissen in zijn omgeving aansluit. […] Wordt hij door iets anders tot handelen gedrongen, dan onderzoekt hij zorgvuldig hoe hij het beste recht kan doen aan de situatie. Handelt hij vanuit zichzelf, dan weegt hij zo duidelijk mogelijk de gevolgen van zijn handelwijze af. – 

Het vijfde waar het hier om gaat, ligt in de inrichting van het hele leven. De leerling probeert in overeenstemming met de natuur en de geest te leven. Hij overhaast niets en is niet traag. Hij overhaast niets en is niet traag. Overactiviteit en laksheid zijn hem even vreemd. […] Met de zorg voor zijn gezondheid, met gewoonten enzovoort gaat hij zo om dat een harmonisch leven het gevolg is. – 

Het zesde betreft het menselijk streven. […] Hij voegt zich niet gedachteloos als een radertje in het menselijk bedrijf, maar hij probeert zijn taken te begrijpen en verder te kijken dan de vereisten van alledag. Hij streeft ernaar steeds beter en volmaakter te vervullen wat hem is opgelegd. – 

Het zevende proces in zijn zieleleven betreft het streven zoveel mogelijk van het leven te leren. Niets gaat aan de leerling voorbij dat hij niet als een aanleiding opvat om ervaring op te doen die van nut is voor zijn leven. Heeft hij iets onjuist of onvolkomen gedaan, dan wordt dat een aanleiding om iets dergelijks in de toekomst beter of vollediger te doen. Ziet hij anderen handelen, dan slaat hij hen gade met hetzelfde doel. Hij probeert een rijke schat aan ervaringen te verzamelen en deze steeds zorgvuldig te raadplegen. En hij doet niets zonder terug te kijken naar ervaringen die hem kunnen helpen bij zijn besluiten en handelingen. – 

Het achtste tenslotte is dat de leerling van tijd tot tijd een blik werpt in zijn innerlijk. Hij moet zich naar binnen keren, zorgvuldig bij zichzelf te rade gaan, zijn levensprincipes doorlopen, zijn plichten afwegen, over de inhoud en het doel van het leven nadenken, enzovoort.”35

Steiner en klassieke literatuur

Auteurs binnen zowel MBT als binnen ACT beschrijven niet alleen samenhangen met relatief jonge psychologische concepten en stromingen. Ook op ouder cultuurgoed wordt daarbij gereflecteerd. Sommige auteurs onderzochten bijvoorbeeld samenhangen tussen ACT en Boedhistische leringen. Ook voor het werk van Steiner geldt dat erin zeer oud gedachtengoed herkenbaar is. Zo brengt hij het cluster m.b.t. uitvoerende functies in verband met het zogeheten achtvoudige pad van Boedha. 

Er zijn meer verbanden te leggen tussen Steiners werk en gedachtengoed uit oudere tradities. Deze heeft hij zelf niet alle geëxpliciteerd. Dit geldt onder meer voor zijn ideeën over wat tegenwoordig als mentaliseren bekend is geworden. Deze hebben onmiskenbaar verwantschap met Hindoeïstische leringen. Met name met die van de initiator van Advaita Vedanta, sri Sankaraya (800 v.C). Zie bijvoorbeeld zijn werk Vivekachudamani. Verder lijkt de oude leer van de zeven hoofdzonden te herleven in Steiners ideeën over zeven typische waarden en daarmee samenhangende drijfveren. Het valt echter buiten het kader van deze tekst om op deze samenhangen verder in te gaan.

 

  1. Steiner, filosofie der vrijheid, Stichting Rudolf Steiner vertalingen, 2003, p. 77
  2. Steiner, de weg tot inzicht in hogere werelden, 1904, Stichting Rudolf Steiner vertalingen 1993, p. 19
  3. Steiner, de wetenschap van de geheimen van de ziel, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 2004, p. 226
  4. Steiner, filosofie der vrijheid, Stichting Rudolf Steiner vertalingen, 2003, p. 140
  5. Steiner, filosofie der vrijheid, Stichting Rudolf Steiner vertalingen, 2003, p. 147
  6. Steiner, waarheid en wetenschap, 1992, p.74
  7. Steiner, de filosofie van de vrijheid, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 2003, p.58
  8. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.31
  9. Steiner, De geheime wetenschap van de ziel, 1910, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, tweede druk 2004, p.273
  10. 10. Steiner, de filosofie van de vrijheid, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 2003, p.36
  11. 11. Steiner, de filosofie van de vrijheid, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 2003, p. 221
  12. 12. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.31
  13. 13. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.31
  14. 14. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.119
  15. 15. Steiner, die Stufen der hoheren Erkenntnis, GA 12, Rudolf Steiner Verlag, p. 14, vert. SK
  16. 16. Hayes et al., Acceptance and Commitment Therapy, 2nd edition, 2012, p.298-300, vertaling SK
  17. 17. Hayes: Uit je hoofd in het leven, 2006, p. 187
  18. 18. Steiner, filosofie der vrijheid, Stichting Rudolf Steiner vertalingen, 2003, p.157
  19. 19. de filosofie van de vrijheid, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 2003, p.130
  20. 20. Steiner, de filosofie van de vrijheid, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 2003, p.158-159
  21. 21. Rudolf Steiner, die Geheimwissenschaft im Umriss, 1910, vert. SK, p.23
  22. 22. Steiner, Het Christendom als mystiek feit. (Rudolf Steiner Online Archive, druk 2010, vertaling SK
  23. 23. Steiner, Theosofie, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1994, p.96
  24. 24. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.87 en verder
  25. 25. Steiner, wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten, vertaling SK
  26. 26. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.104 e.v.
  27. 27. Steiner, Theosofie, eerste druk 1904, 1994 Stiching Rudolf Steiner Vertalingen, p. 147-149
  28. 28. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.104
  29. 29. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.109
  30. 30. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.109
  31. 31. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.109
  32. 32. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.108
  33. 33. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.108
  34. 34. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.108
  35. 35. Steiner, De weg tot inzicht in hogere werelden, Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, 1999, p.98 e.v.

 

 

Wil je reageren?