Lev Tolstoj (1828 – 1910) was een Russische schrijver. Hij was reeds gedurende zijn leven wereldberoemd om romans als Anna Karenina en Oorlog en Vrede.
Tolstoj was iemand die zijn leven lang worstelde met levensvragen, die hem tot wanhoop dreven. In onder meer zijn zeer lezenswaardige ‘Mijn biecht’ heeft hij over zijn innerlijke crises geschreven. De laatste jaren van zijn leven werkte hij aan het boek ‘de weg van het leven’. Hierin staan tal van boeiende en leerzame inzichten geformuleerd. Enkele hiervan staan hieronder overgenomen uit het boek.
Het is interessant de grootse ideeën van Tolstoj te plaatsen tegen de achtergrond van zijn biografie. Zo propageerde Tolstoj kuisheid, ook binnen het huwelijk. Het lukte hemzelf echter helemaal niet om zich hier ook maar enigszins aan te houden, tot last van zijn echtgenote. Daarnaast had hij als hoog-adellijke grootgrondbezitter vele lijfeigenen, dat wil zeggen slaven, tot zijn beschikking. Deze situatie bezorgde hem hevige gewetenswroeging, maar hij kon het ook niet opbrengen af te zien van zijn voorrechten. Hij bleef hopen dat zijn vrouw waardering zou gaan krijgen voor zijn denkbeelden, maar zij verweet hem onverantwoordelijkheid t.o.v. zijn gezin. Uiteindelijk vluchtte hij in zijn 82e levensjaar weg van haar, bij wijze van definitieve scheiding. Om 10 dagen later onderweg in een treinhuisje aan longontsteking te overlijden.
Leo Tolstoj, De weg van het leven:
Om het ware geloof te leren kennen, moet een mens allereerst enige tijd afzien van het geloof waarin hij blind heeft geloofd, en met zijn verstand alles ernstig beproeven wat hem vanaf zijn vroegste jeugd is geleerd.
Het ware geloof betekent niet dat je weet op welke dagen je moet vasten, dat je weet wanneer je naar de kerk moet gaan en dat je weet naar welke gebeden je moet luisteren of welke je moet zeggen: het ware geloof betekent dat je altijd een goed leven leidt in liefde voor iedereen, en dat je je naaste behandelt zoals je behandeld wil worden.
Dat is het ware geloof. En dit geloof is altijd verkondigd door alle mensen van alle volkeren die waarlijk wijs en heilig zijn.
Het ontastbare, onzichtbare, lichaamloze dat aan al het bestaan het leven geeft en dat aan zichzelf genoeg heeft noemen wij God. Datzelfde ontastbare, onzichtbare, lichaamloze begin, dat door het lichaam van al het overige is afgezonderd en door ons wordt ervaren als ons “ik”, dat noemen we de ziel.
Wanneer wij “ik” zeggen, dan zeggen wij dat niet over ons lichaam, maar over dat waardoor ons lichaam leeft. Wat is dat “ik”? Wij kunnen niet in woorden uitdrukken wat dat “ik” is, maar wij kennen dat “ik” beter dan alles wat wij kennen.
Doe wat je lichaam van je eist: verwerf roem, eer, rijkdom, en je leven zal een hel worden. Doe wat de geest die in je huist van je eist: streef naar deemoed, barmhartigheid, liefde en je zult geen paradijs meer nodig hebben. Het paradijs is in je ziel.
Te zeggen dat ieder mens net zo’n ziel heeft als ikzelf, is te weinig zeggen: in ieder mens leeft hetzelfde als in mij. Alle mensen zijn wat betreft lichaam van elkaar gescheiden, maar verenigd door dat ene geestelijke beginsel dat een ieder het leven geeft.
Wanneer je denkt aan al die miljoenen mensen die net zo’n leven leiden als jij, een leven ergens tienduizenden wersten van hier, over wie je nooit iets zult horen en die niets over je weten, dan vraag je je onwillekeurig af of er werkelijk tussen jou en hen geen enkele band is en of we zullen sterven zonder elkaar te leren kennen? Dat is toch onmogelijk!
En natuurlijk is dat onmogelijk. Hoe vreemd het ook klinkt, ik voel, ik weet dat er tussen mij en alle mensen van de wereld, levend of dood, een band is.
Waaruit die band bestaat kan ik niet begrijpen of onder woorden brengen, maar ik weet dat zij er is.
Een mens die zich van anderen wil onderscheiden door rijkdom, eer en rang zal, hoe hoog hij ook stijgt, nooit voldoende hebben en hij zal nooit rustig en blij zijn. Maar als hij begrijpt dat in hem het goddelijke beginsel leeft dat in alle mensen leeft, dan zal hij ogenblikkelijk rustig en blij worden, want dan zal hij begrijpen dat in hem datgene leeft wat het hoogste op de wereld is.
Een ieder probeert zoveel mogelijk goed te doen, en het allergrootste goed op de wereld is liefde voor – en eensgezindheid met alle mensen. Maar hoe moet je dit goed verwerven, wanneer je voelt dat je van sommige mensen houdt en van anderen niet? Je moet leren diegenen lief te hebben van wie je niet houdt. De mens is in staat de moeilijkste dingen te leren: lezen, schrijven, allerlei wetenschappen en ambachten. Als de mens net zo ijverig de liefde wil gaan leren, dan zou hij spoedig in staat zijn alle mensen lief te hebben, zelfs degenen die hij niet mag.
Wanneer iemand zijn zonden niet wil toegeven, dan is hij als een fles met een stevige kurk erop en kan hij niet tot zich nemen wat hem van zijn zonden bevrijdt. Deemoed, berouw hebben, dat betekent de fles openmaken, jezelf gereed maken voor de bevrijding van je zonden.
Het is een grote fout te denken dat je van een zonde verlost kunt worden door het geloof of de vergiffenis van de mensen. Er is niets waardoor je van een zonde verlost kunt worden. Het enige wat je kunt doen, is je zonde bewust zijn en proberen die niet meer te herhalen.
Het enige, ware heil van de mens is gelegen in de liefde. De mens verliest dit heil wanneer hij in plaats van zijn liefde te vergroten, zijn lichamelijke behoeften vergroot door er aan toe te geven.
Alles wat het lichaam werkelijk nodig heeft, is gemakkelijk verkrijgbaar. Duurkoop is enkel wat het lichaam niet nodig heeft.
Als je gezond bent en hard hebt gewerkt tot je doodmoe bent, dan smaken water en brood je beter dan een rijkaard al zijn kruiden., dan is een matras van stro zachter dan alle geveerde bedden en dan is een werkmanskiel prettiger voor het lichaam dan al het fluweel of bont op de wereld.
Je zou denken dat geleerde, rijke mensen, zij die ‘verlicht’ worden genoed, moeten begrijpen dat van vraatzucht, dronkenschap en chique kleren niets goeds komt; en juist deze mensen bedenken zoete spijzen, dronken makende dranken en allerlei fraaie kledij, en daarmee bederven ze niet alleen zichzelf, maar door het voorbeeld dat zij geven ook het gewone volk.
‘Als geleerde mensen vreugde vinden in een leven vol luxe dan betekent dit dat het zo moet’, zegt het gewone volk en het bederft zijn leven door de rijken te imiteren.
Om een goed leven te leiden, heeft de mens vooral zijn verstand nodig, daarom moet hij zijn verstand boven al het andere koesteren, maar toch scheppen mensen juist genoegen in het verdoven van hun verstand met tabak, wijn wodka, of opium. Hoe komt dat? Dat komt doordat de mensen een slecht leven willen leiden en het onverdoofde verstand hun vertelt dat hun leven slecht is.
Besef wel: niemand heeft het ooit berouwd dat hij te eenvoudig heeft geleefd.
Rijke mensen zijn zo gewend aan de zonde van het dienen van het lichaam, dat ze deze niet meer zien. En dus wennen ze hun kinderen, in de veronderstelling dat dit goed voor hen is, vanaf hun eerste jaren aan te veel eten, aan luxe en ledigheid, en zo bederven ze hen en bezorgen hun in hun latere leven veel leed.
Te spreken over de nuttigheid of de schadelijkheid voor mannen van geslachtelijk verkeer met vrouwen met wie ze niet als man en vrouw willen samenleven, is net zoiets als te spreken over de nuttigheid of de schadelijkheid van het drinken van het bloed van andere mensen.
Je moet respect hebben voor mensen niet vanwege hun rang of rijkdom, maar vanwege het werk dat ze doen. Hoe nuttiger dat werk, des te respectabeler de mensen. In de wereld is het evenwel net omgekeerd: de lege en rijke mensen worden gerespecteerd en zij die werk doen dat oor iedereen nuttig is, landbouwers en arbeiders, worden niet gerespecteerd.
Niets toont zo duidelijk aan hoe leugenachtig het geloof is dat bij ons wordt beleden, als het feit dat mensen die zichzelf als christen beschouwen in staat zijn niet alleen rijkdommen te hebben te midden van de behoeftigen, maar daar ook nog trots op zijn.
Als je pijn in je lichaam voelt, dan weet je dat er iets niet in orde: je doet iets wat je niet moet doen, of je doet iets niet wat je wel moet doen. Zo is het ook in het geestelijk leven. Als je je somber voelt of geergerd, dan is er iets niet in orde: of je houdt van dingen waarvan je niet moet houden, of je houdt niet van dingen waar je wel van moet houden.
Boosheid komt altijd voort uit machteloosheid.
Wie trots is op uiterlijke onderscheidingen, bewijst daarmee dat hij zijn eigen innerlijke waardigheid niet begrijpt, in vergelijking waarmee die uiterlijke onderscheidingen zijn als kaarsen vergeleken bij het licht van de zon.
De basis van het leven van de mens is de Geest Gods, die in hem leeft. De Geest Gods is in alle mensen eender. En daarom zijn alle mensen aan elkaar gelijk.
Wij zijn allen broeders, maar ondertussen leegt iedere morgen een broeder of zuster mijn po; wij zijn allen broeders, maar ’s ochtends wil ik een sigaar, suiker, een spiegel enzovoort, dingen die zijn vervaardigd door net zulke broeders en zusters als ik, die daarbij hun gezondheid hebben verloren of verliezen. Wij zijn allen broeders, maar ik verdien mijn brood op een bank, een handelskantoor of in een winkel waar ik alle goederen die mijn broeders nodig hebben duurder maak. Wij zijn allen broeders, maar ik krijg mijn salaris door dieven, wier bestaan veroorzaakt wordt door mijn manier van leven en van wie ik zelf weet dat je ze niet moet straffen maar verbeteren. Wij zijn allen broeders, maar ik krijg mijn salaris door de mensen een pseudochristelijk geloof te verkondigen, dat het hun onmogelijk maakt het ware geloof te leren kennen. Wij zijn allen broeders, maar ik geef de armen mijn pedagogische, medische en literaire werken alleen voor geld. Wij zijn allen broeders, maar ik verdien mijn geld door mij voor te bereiden op moord, door te oefenen in het doden, dan wel door het maken van wapens, kruit en bunkers.
Niets maakt de mensen zo blij, als wanneer ze vergeving krijgen voor het kwaad dat ze gedaan hebben en kwaad met goed wordt vergolden en niets maakt ook degene die dit doet zo blij.
De mensen willen even slecht blijven als ze waren, maar ze willen wel dat het leven tegelijkertijd beter wordt.
Kracht is niet dat een mens een knoop kan leggen in een ijzeren pook, en ook niet dat hij over biljoenen en triljoenen roebels kan beschikken, en ook niet dat hij met zijn soldaten een heel volk kan veroveren, maar kracht, vele malen groter dan die voornoemde krachten, is dat de mens iemand die hem gekwetst heeft oprecht kan vergeven, dat hij in staat is niet toe te geven aan een verlangen wanneer hij weet dat dit verlangen zondig is, dat hij ieder ogenblik kan beseffen dat de geest Gods in hem leeft.
De mensen denken vaak dat je om een ware christen te zijn heel bijzondere, ongewone dingen moet doen. Dat is niet waar: voor het christendom zijn geen bijzondere, ongewone daden nodig, maar alleen de dagelijkse inspanning van het bewustzijn, die je bevrijdt van zonden, verleidingen en bijgeloof.
Het kostbaarste voor een mens is vrij te zijn, te leven naar je eigen wil en niet naar die van anderen. Om zo te leven, moet de mens voor zijn ziel leven. En om voor zijn ziel te leven, moet hij de lusten des vlezes onderdrukken.
Hoe fout is het om God of zelfs de mensen te vragen je uit een slechte situatie te bevrijden! De mens heeft niemands hulp nodig. Hij hoeft ook helemaal niet uit de situatie waarin hij zich bevindt te worden bevrijd, maar hij heeft maar één dingen nodig: door eigen wilskracht zichzelf te bevrijden van zonden, verleidingen en bijgeloof. Slechts in de mate waarin de mens zich bevrijdt van de zonden, verleidingen en het bijgeloof zal zijn situatie veranderen en verbeteren.
Wij worden gekweld door het verleden en bederven onze eigen toekomst omdat we het heden verwaarlozen. Het verleden is geweest, de toekomst is er nog niet, het enige dat telt, is het heden.
Het belangrijkste in het leven is de iefde. En liefhebben kun je niet in het verleden, noch in de toekomst. Liefhebben kun je alleen in het heden, nu, op dit ogenblik.
De mensen bederven hun leven niet zozeer doodat ze niet doen wat ze moeten doen, als wel omdat ze doen wat ze niet moeten doen. En daarom is de belangrijkste inspanning die ieder mens moet doen voor een goed leven, niet doen wat hij niet moet doen.
Eén ding is het allerbelangrijkste voor alle mensen. Dat is goed te leven. En goed leven betekent niet zozeer de goede dingen doen die wij kunnen doen, als wel al het slechte dat wij kunnen vermijden ook inderdaad niet doen.
Om te leren je in te houden, moet je leren jezelf te splitsen in een lichamelijk en een geestelijk mens en de lichamelijke mens dwingen niet te doen wat hij zelf wil, maar wat de geestelijke mens wil.
Zwaarmoedigheid is de zielstoestand waarin de mens van zichzelf, noch van het hele leven op aarde de zin nog inziet. Er is slechts één manier om hiervan verlost te raken: in jezelf de beste gedachten van jezelf of van andere mensen op te roepen die je ooit hebt gekend en die je de zin van je leven hebben verklaard. Het oproepen van dergelijke gedachten geschiedt door het herhalen van de hoogste waarheden die je kent en kunt opzeggen: door het gebed.
Hoe meer de mens zijn leven overhevelt van het dierlijke niveau naar het geestelijk niveau, des te vrijer en vrolijker zijn leven wordt. Maar om zijn leven van het dierlijke naar het geestelijke niveau over te hevelen, moet de mens eerst inzien dat hij een geestelijk wezen is. En om dit in te zien, dient hij afstand te nemen van zijn lichamelijk bestaan. Voor het geloof is zelfverloochening nodig, voor zelfverloochening is inzicht nodig. Het een helpt het ander.
Het wettig doel van de wetenschappen is het ontdekken van waarheden die kunnen dienen tot heil van de mensen. Het valse doel is de rechtvaardiging van al het bedrog dat het menselijk leven schade toebrengt. Dat is het doel van wetenschappen als rechten, politiek economie en vooral filosofie en theologie.